De volgende ochtend ging hij meteen naar het schoolkantoor en vroeg om met de studiekeuzebegeleider te spreken. Haar stem was zacht maar vastberaden – een stem die bezorgdheid uitdrukte, geen beschuldiging.
“Ik denk dat iemand hulp nodig heeft,” zei hij, terwijl hij de pillen op het bureau legde.
Een paar uur later veranderde de situatie subtiel. Een verpleegkundige sprak met Lucía. Er werd een afspraak gemaakt. Die middag kwam er, in plaats van Javier die bij de bushalte stond te wachten, een maatschappelijk werker naar de bus toe.
Lucía aarzelde even voordat ze de trap afging. Voor het eerst rende ze niet halsoverkop weg. Ze liep naar Manuel toe, haar handen trilden en haar ogen werden vochtig.
‘Ik wilde niet dat iemand het wist,’ mompelde ze. ‘De behandelingen putten me uit. Ik wilde niet dat iemand medelijden met me had. Mijn stiefvader zegt dat het beter is als mensen er niet over praten…’
Manuels stem brak als reactie daarop.
“Mijn dochter, die zoiets alleen moet doorstaan, dat is de ergste vorm van stilte.”
In de weken die volgden, werd Manuel een deel van haar dagelijks leven, niet gedwongen, maar door zijn aanwezigheid. Hij wachtte op haar voor de schoolpoort op de dagen dat ze in het ziekenhuis lag. Hij maakte warme thee voor haar in een thermoskan. Hij praatte met haar over motoren en zonsondergangen, simpele dingen die haar angst hielpen verzachten.
Lucía stelde zich geleidelijk aan open. Ze vertelde hem over de diagnose die ze verborgen had gehouden, hoe haar moeder vroeger haar haar invlocht voor de chemotherapie, en haar angst om vergeten te worden.
De lente brak dat jaar vroeg aan in Sevilla. Oranjebloesems bedekten het dak van de bus en Lucía zat voorin bloemen te tekenen op plakbriefjes die ze vlak bij Manuels dashboard plakte.
Op een ochtend stapte ze in de bus, haar ogen glinsterend en een verzegelde envelop in haar hand.
“Voor jou,” zei ze.
Binnenin een document van het ziekenhuis:
Remissie bevestigd. Vervolgonderzoek wordt voortgezet.
Hieronder, in zijn eigen handschrift, in schrijfletters:
“Bedankt dat je me niet vergeten bent.”
Manuel slikte moeilijk. Hij wist niet hoe hij moest omschrijven wat hem overweldigde: een zachte warmte, als een doel.
Op de laatste schooldag bleef Lucía bij de bushalte staan en draaide zich om. Het zonlicht streelde haar korte haar, dat weer aangroeide.
‘Jij was de eerste die me zag,’ mompelde ze. ‘Die me écht zag.’
Manuel keek toe hoe ze naar de auto van zijn tante liep en lachte voor het eerst. Zijn handen klemden zich vast aan het stuur, niet uit spanning, maar uit bewondering.
vervolg op de volgende pagina
