— Jij… wat moet dat betekenen? — siste hij, al zonder zijn eerdere zekerheid.
— Dat betekent dat jouw moeder al vijf jaar in haar oude, maar degelijke jas loopt. En ik liep vijf jaar in mijn oude, inmiddels versleten jas. Nu heb ik een bontjas. En zij heeft haar jas. Dat is eerlijk.
— Je bent egoïstisch! — bracht hij uit. — Mama heeft mij en mijn zus alleen opgevoed! Ze heeft alles voor ons opgeofferd! En jij… jij kunt niet eens aan een oud mens denken!
— Dat heb ik wel gedaan, — zei ik terwijl ik de doos sloot. — Ik heb aan mezelf gedacht. Voor het eerst in lange tijd. En weet je, dat voelde verrassend goed.
Ik pakte mijn bontjas en ging naar de slaapkamer. Hij rende me niet achterna. Ik hoorde hoe hij iets tegen de muur gooide en machteloos gromde. Ik hing de bontjas in de kast, ging op het bed zitten en besefte ineens dat ik geen vreugde of voldoening voelde. Alleen een enorme, allesoverheersende vermoeidheid.
Het begon niet meteen zo. Het eerste jaar van ons huwelijk was bijna gelukkig. We huurden een klein appartement, werkten allebei, maakten plannen. Dima was toen anders — zorgzaam, vrolijk. Maar nadat zijn vader het gezin had verlaten en Marina Petrovna alleen achterbleef, veranderde alles. Eerst waren er de frequente bezoekjes. Daarna telefoontjes om de kleinste redenen. En uiteindelijk werd haar mening de belangrijkste in ons leven.
Ik herinner me hoe ik nieuwe gordijnen kocht. Marina Petrovna vond ze niet mooi.
— Smaakloos, — zei ze met een frons. — En zo’n kille kleur. Het is hier sowieso niet gezellig.
Dima beval me de gordijnen terug te brengen en “iets fatsoenlijks” te kopen. Dat wil zeggen: iets wat zijn moeder zou uitkiezen.
Ik herinner me ook hoe ik promotie kreeg en dat in een restaurant wilde vieren.
— Waarom geld verspillen aan onzin? — zei Marina Petrovna. — Koop mij liever een nieuwe televisie. De oude hapert al.
We kochten een televisie. En ik vierde mijn promotie met een kop thee in de keuken.
Mijn salaris steeg, maar we leefden steeds soberder. Want “mama heeft het nodig”, “we moeten de zus helpen”, “er is geld nodig voor de datsja”. Hun datsja. Waar ik niet werd uitgenodigd, omdat “jij toch werkt, je hebt geen tijd”.
Ik sloot mijn ogen. Beelden uit de afgelopen jaren flitsten door mijn hoofd. Zijn moeder, zittend in mijn fauteuil, bevelen uitdelen. Zijn zus, die zonder te vragen mijn make-up gebruikte. Dima, die me met lege ogen aankeek en zei: “Mama heeft gelijk. Luister naar mama.”
Ik stond op, liep naar de spiegel en keek naar mijn spiegelbeeld. Naar een vrouw met vermoeide ogen, in een simpele huisjas. Ik herkende mezelf nauwelijks. Het meisje dat ooit droomde van liefde en een gezin was ergens verdwenen. In haar plaats stond een schaduw — handig en zwijgzaam.
De volgende ochtend deed Dima alsof er niets was gebeurd. Zwijgend dronk hij zijn koffie, verdiept in zijn telefoon. Ik zweeg ook. Maar deze stilte was anders. Ze was zwaar, scherp.
Een uur later ging de deurbel. Ik deed open. Marina Petrovna stond op de drempel. Haar gezicht was bleek van verontwaardiging.
