Ze wist van Lilia.
Ze wist alles.
En deze voorstelling was haar stille, maar oorverdovende ultimatum:
‘Ik heb je spel doorzien. En ik heb het beëindigd. Mijn partij is gewonnen.’
Tijdens de pauze daalde Viktoria, zoals het een koningin betaamt, af naar de centrale foyer.
Artur, als door een onzichtbare draad geleid, volgde haar.
Hij zag hoe ze ontspannen praatte met een groep elegante, invloedrijke mensen.
Ze luisterden aandachtig naar haar woorden, lachten, hingen aan haar lippen.
Mark stond iets verderop, niet overheersend, maar aanwezig — als een betrouwbare ruggensteun, een zwijgende wachter over haar nieuwe status.
Artur overwon zijn innerlijke weerstand en liep op haar af.
Viktoria draaide zich om. En op haar gezicht stond geen woede, geen haat, zelfs geen minachting.
Er was slechts één emotie — absolute, ijzige, totale onverschilligheid.
De soort die angstaanjagender is dan welke woede ook.
‘Ja?’ vroeg ze beleefd, alsof ze zich richtte tot een opdringerige ober of een onbekende die iets kwam vragen.
‘Kan ik u ergens mee van dienst zijn?’
‘We moeten praten,’ bracht hij schor uit.
‘Waarover precies?’ — ze trok één perfect gevormde wenkbrauw op.
‘Over wat jij doet! Over… dit circus!’
‘Circus?’ — ze legde een lichte nadruk op het woord, waardoor zijn uitroep nog absurder klonk.
‘Artur, mijn vriend en ik genieten gewoon van de opera. Wat is daar, vergeef me, circusachtig aan? Of heb je eindelijk gevoel gekregen voor hoge kunst en wil je de sopraanpartij bespreken?’
‘Je weet donders goed waar ik het over heb!’ — zijn stem sloeg over, en trok nieuwsgierige blikken.
‘Eerlijk gezegd niet,’ antwoordde ze met een stem zo koud en scherp als het lemmet van een scalpel.
‘Maar als u zakelijke vragen voor mij heeft, wees zo vriendelijk u te wenden tot mijn advocaat.
Ik heb u drie dagen geleden alle contactgegevens en documenten gestuurd. U hebt, zoals gewoonlijk, uw post niet nagekeken, neem ik aan?’
‘Advocaat?’ — stamelde hij.
‘Precies. De echtscheidingspapieren zijn volledig klaar.
De verdeling van de eigendommen zal plaatsvinden volgens het huwelijkscontract — dat u destijds zelf zo nodig wilde tekenen, overtuigd van uw financiële onaantastbaarheid.
Het huis in de voorstad blijft van mij. De hypotheek daarop heb ik volledig afgelost met het erfdeel dat mijn grootmoeder me naliet, dus u hebt geen juridische aanspraken meer.
Uw geliefde auto? Helaas, ook van mij. Een officieel geschenk van mijn vader ter gelegenheid van onze tiende huwelijksdag. Bent u dat vergeten?’
Artur voelde zijn adem stokt. De zaal begon voor zijn ogen te draaien.
‘Je kunt dit niet doen! Dat is míjn huis! Míjn leven!’
‘Dat kan ik wel. En ik héb het al gedaan,’ antwoordde ze koel, en in haar ogen flitste een stalen vonk.
‘Terwijl jij druk was met het bouwen van je illusoire romance, bouwde ik aan mijn echte onafhankelijkheid.’
Op dat moment kwam Mark zachtjes, bijna geluidloos dichterbij en legde met een nauwelijks merkbare aanraking zijn hand op haar arm.
‘Alles goed, Vika?’ vroeg hij, terwijl zijn blik zonder enige interesse langs Artur gleed.
‘Alles uitstekend,’ zei ze, terwijl ze zich tot hem wendde en haar gezicht werd verlicht door een warme, oprechte glimlach.
‘Deze heer was net van plan te vertrekken.’
Artur bleef staan, verlamd, en keek hoe Viktoria zich omdraaide en wegliep — verdween in haar nieuwe, luxueuze en totaal vreemde leven.
Een leven waarin, zo begreep hij nu, voor hem niet eens een figurantenrol was weggelegd.
Twee kwellende weken later zat hij in het kantoor van Viktoria’s advocaat.
Het strakke, hightech interieur was net zo koud en onherbergzaam als zijn nieuwe werkelijkheid.
De map met documenten lag voor hem, en elke pagina was als een zweepslag — een aanklacht tegen zijn blindheid, zijn grenzeloze onverschilligheid, zijn kleinzielige verraad.
Maar de hardste, vernietigendste klap kwam aan het eind:
een officieel, notarieel bekrachtigd document van hun zestienjarige zoon Anton.
De jongen schreef helder, zonder ruimte voor misverstanden, dat hij bij zijn moeder wilde blijven wonen.
Diezelfde nacht, verteerd door wanhoop, reed Artur naar het huis dat niet langer het zijne was.
Het keukenraam straalde een warme, honingkleurige gloed uit.
Hij zag Viktoria’s silhouet; ze roerde in een pan, haar bewegingen rustig en beheerst.
Aan tafel zat Anton, verdiept in zijn telefoon, met op zijn gezicht een glimlach — diezelfde glimlach die hij zijn vader al maanden niet meer had geschonken.
Het huis straalde niet alleen gezelligheid uit — het ademde heelheid, voltooiing, vrede.
Een harmonie die, zo besefte Artur nu, nooit had bestaan toen híj er deel van uitmaakte.
Zonder nadenken drukte hij op de deurbel.
Anton deed open. Zijn gezicht toonde geen verrassing, geen vreugde — alleen een beleefde terughoudendheid.
‘Hoi, papa.’
‘Hoi, jongen. Mag ik binnenkomen?’ — Arturs stem trilde.
‘Mama zei dat je voortaan eerst moet bellen. Een afspraak maken.’
‘Anton, maar dit is toch… dit is toch ook míjn huis!’ — probeerde hij, terwijl hij zelf de valsheid in zijn stem hoorde.
‘Nee, papa. Niet meer,’ antwoordde de jongen kalm, maar met een vastberadenheid die Artur deed huiveren.
‘Mama heeft me alles verteld. Over die vrouw. Over alles.
Eerlijk gezegd dacht ik dat je slimmer was. Dat je beter was.’
De deur sloot zich zacht, maar definitief voor zijn neus.
Artur bleef staan in de koude, snijdende nacht, starend naar de spleet onder de deur waar het warme licht van zijn vroegere leven doorheen scheen.
Uiteindelijk, na tientallen wanhopige brieven en telefoontjes, stemde Viktoria in met één, enkele ontmoeting.
Op neutraal terrein — in een van die Parijse cafés waarachter het glas de zorgeloze levens van anderen voorbijstroomden.
