De tulpen gleden uit mijn vingers en raakten de grond met een gedempt geluid dat desondanks luider leek dan al het andere.
Toen doorbrak Sienna’s stem de stilte – scherp, koud en zo anders dan de stem die ‘s nachts mijn naam fluisterde.
“Waarom verdwijn je niet gewoon?”
Even weigerde mijn geest het te accepteren. Alsof de zin zou veranderen door er alleen maar naar te staren. Maar nee. Hij bleef daar staan, in steen gebeiteld, zwaar en onontkoombaar.
Sienna draaide zich naar me toe. Haar gezicht werd bleek. Haar mond stond open, ze was klaar om weg te rennen – want ze rende altijd weg – alleen was er deze keer nergens waar ze snel genoeg heen kon.
De stilte die hem bang maakte.
Ik schreeuwde niet. Niet meteen. Ik knielde neer en omhelsde mijn moeder zoals ik vroeger deed als de donder door de ramen dreunde en ik als mager jongetje probeerde te doen alsof er niets aan de hand was.
Mijn moeder beefde tegen me aan. Ze huilde niet zozeer van de pijn, maar eerder door de blik die ik haar had gegeven, alsof ze deze last al die tijd alleen had gedragen en die nu eindelijk op mijn schouders was terechtgekomen.
“S-Miles…” begon Sienna, haar stem plotseling zacht en berekend. “Het is niet wat je denkt.”
Ik keek haar niet aan. Ik bleef gefocust op de ademhaling van mijn moeder, op de manier waarop haar vingers zich aan mijn jas vastklampten, alsof ze bang was dat ik zou verdwijnen.
Sienna hurkte naast ons neer, haar verzorgde hand reikte naar mijn arm, alsof een simpele aanraking alles wat ik had gezien kon uitwissen. Mijn moeder deinsde zo hevig terug dat het alle vragen beantwoordde die ik nog niet had gesteld.
vervolg op de volgende pagina
