Ik was zeventien toen ik ontdekte dat ik zwanger was. Het was mijn laatste jaar op school in Voronezj, en alles wat ik wilde was mijn studie afmaken en dromen van een beter leven.
Hij zat bij mij in de klas: Nikolaj Orlov. Vrolijk, altijd welbespraakt, zoon van een welgestelde familie. Ik, dochter van een schoenmaker en een appelverkoopster op de markt, durfde nauwelijks op te kijken naar hem.
Op de dag dat ik hem vertelde dat ik zwanger was, zweeg hij.
— Weet je het zeker? — vroeg hij met trillende stem.
— Ik had niemand anders, Nikolaj. Dit is jouw kind.
Daarna sprak hij niet meer met me. Een paar dagen later hoorde ik dat zijn ouders hem naar Engeland hadden gestuurd om te studeren. Op een ochtend vond mijn moeder een doktersbriefje in mijn rugzak.
— Wil je ons beschamen? Zoek de vader van je kind! — schreeuwde ze woedend.
— Mama, ik heb nergens heen om te gaan…
— Ga dan maar weg. Hier is geen plek voor zondaars.
Ik bleef alleen achter, met een groeiende buik en een angst die me van binnen opvrat. Ik sliep in onafgebouwde huizen, waste andermans kleding en verkocht sinaasappels op de markt om te overleven. Toen het zover was, beviel ik onder een oude appelboom achter het huis van vroedvrouw tante Stella.
“Hou vol, lieverd, bijna klaar,” zei ze terwijl ze het zweet van mijn voorhoofd veegde.
Het kind werd stil geboren, met gebalde vuistjes.
— Hoe ga je hem noemen?
— Kirill. Omdat wat God heeft voorbestemd, niemand kan uitwissen.
Het leven was een strijd. Kirill en ik deelden vreemde matrassen, koude nachten en hongerige dagen. Toen hij zes was, vroeg hij me:
— Mama, waar is mijn papa?
— Hij is ver weg, jongen. Op een dag zal hij terugkomen.
— Waarom belt hij dan niet?
— Misschien is hij verdwaald.
Hij vond de weg nooit.
Toen Kirill negen was, werd hij ziek. Koorts, hoest, zwakte. De dokter zei:
— Het is een eenvoudige operatie, maar het kost zestigduizend roebel.
Die had ik niet. Ik leende, verkocht een ring, een radio, maar het was niet genoeg.
Ik heb mijn zoon alleen begraven, met een gescheurde foto van zijn vader en een blauw dekentje.
— Vergeef me, zoon. Ik kon je niet redden.
Ik verhuisde naar Moskou op zoek naar een nieuw leven. Ik kreeg werk als schoonmaakster bij G4 Holding, een technologiebedrijf in Moscow City.
— Jullie uniform is bruin, werktijden ’s nachts. Niet met het management praten. Gewoon schoonmaken, — instrueerde mijn ploegbaas me.
Op de zevende verdieping was een kantoor met vergulde deurklinken en een dik tapijt. Op het bordje stond: “Nikolaj Orlov, Algemeen Directeur.”
Ik voelde hoe mijn wereld instortte.
— Dat kan niet… — fluisterde ik, terwijl ik mijn dweil steviger vasthield.
Nikolaj was veranderd. Groter, steviger, in een duur pak en met de geur van geïmporteerde parfum. Maar zijn blik was hetzelfde gebleven: scherp, arrogant, alsof de hele wereld hem iets verschuldigd was.
Ik maakte zijn kantoor elke nacht schoon. Ik ordende zijn papieren, poetste zijn glazen bureau, maakte zijn prullenbak leeg.
Hij heeft me nooit herkend.
