De te stille versnellingswisseling.
Ik was halverwege een routinepatrouille op de snelweg – blauwe lucht, droog asfalt, de soort stilte die argwaan wekt – toen de radiosignalen vervaagden tot een statisch achtergrondgeluid. Mijn partner en ik reden over het lange, rechte stuk net buiten de stadsgrenzen, waar snelheidslimieten meer op suggesties lijken en ongelukken om dezelfde reden gebeuren: verveling vermomd als vaardigheid.
Een wazige flits met 240 km/u.
Toen schoot een grijze sedan als een mes langs ons heen. Mijn radar gaf 240 km/u aan – geen typefout, geen hapering – 180 km/u op een openbare weg. Ik startte mijn auto, de sirene loeide en zette de achtervolging in. De kentekenplaten klopten. De registratie was in orde. Geen actief arrestatiebevel. De auto schokte, remde, schokte opnieuw, alsof de voet van de bestuurder niet helemaal begreep wat paniek voelde.
Ik activeerde de omroepinstallatie: “Bestuurder van de grijze sedan, rijd onmiddellijk naar rechts.”
De stop die maar niet wilde stoppen.
Driehonderd meter lang speelde de sedan een gevaarlijk spel met angst. Eindelijk bleven de remlichten branden. In de achteruitkijkspiegel zag ik zijn schouders schokken; zelfs achter het glas had paniek een vorm. Ik seinde onze positie door, liet mijn partner dekking zoeken en naderde de bestuurderskant, vlak achter de B-stijl, als een boor die in mijn wezen gegrift stond.
Het gezicht van paniek.
Ze zag eruit alsof ze dertig was, misschien – haar ogen waren glazig, haar knokkels wit van het stuur. ‘Weet je wat de maximumsnelheid hier is?’ vroeg ik, mijn stem neutraal, zoals je leert op de politieacademie: kalmte is aanstekelijk.
vervolg op de volgende pagina
