Overdag werk ik als klinisch coördinator bij Atria Ortho, waar ik patiëntendossiers beheer en toezicht houd op de organisatie van hun behandelplannen. Het is een tijdelijk contract van zes maanden: stabiel, maar niet vast. Ik ben bekwaam in deze rol: nauwgezet en zorgvuldig, maar ik weet dat het niet voor eeuwig is.
‘s Avonds doe ik de afwas in de Maple Steel Diner. Het is een vaste baan, een baan waarbij je schaafwonden aan je handen krijgt en rugpijn, maar het zorgt er tenminste voor dat ik mijn rekeningen kan betalen.
De nacht dat alles veranderde, stonk de keuken naar verbrande suiker en oud vet. Mijn ellebogen zaten diep in de zwartgeblakerde pannen toen mijn telefoon trilde. Eerder had ik een berichtje gestuurd naar de familiegroep – Cruz Crew:
“Ik heb de e-mail ontvangen. Laatste sollicitatiegesprek voor promotie in Raleigh. Over twee weken.”
Toen ik tijdens de pauze even keek, bleek iedereen het gezien te hebben: mijn moeder, mijn vader, mijn zus Amber en haar man Dave.
Geen enkele reactie. Zelfs geen emoji.
De bekende pijn nestelde zich in mijn borst.
Miguel, een van de obers, smeet een koffiepot op tafel. “Tafel vier heeft me weer teleurgesteld. Vijftig dollar fooi van de zestig dollar.”
‘Misschien hebben ze gewoon een slechte dag,’ opperde ik.
Miguel snoof. “We hebben allemaal een slechte dag. Jij bent alleen de enige die doet alsof alles goed is.”
Naarmate de avond vorderde, bleef er slechts één klant over: een man van middelbare leeftijd met keurig gekamd grijs haar, gekleed in een kasjmier trui, en met de houding van een discrete waarnemer. Hij dronk koffie, at taart en bekeek de ruimte met een kalme blik.
Toen hij eindelijk vertrok, ging Miguel zijn rekening betalen, maar toen verstijfde hij.
