Ik zag een motorrijder uit het raam van mijn tienerdochter klimmen en greep mijn pistool om hem neer te schieten.

Het gezicht van de motorrijder verzachtte. « Want wat haar is overkomen, betreft iemand die je vertrouwt. En ze is doodsbang dat je haar niet zult geloven. »

Mijn handen begonnen te trillen. Het geweer voelde ineens alsof het honderd pond woog.

‘Waar heb je het over?’

‘Meneer, alstublieft. Ga naar binnen. Praat met uw dochter. Ze heeft haar vader nu meer nodig dan wie dan ook. Ik bracht haar dit net.’

Hij hield de teddybeer omhoog. « Mijn vrouw zei tegen haar dat ze iets vast moest houden waardoor ze zich veilig voelde terwijl ze op je wachtte. Ze zei dat deze beer in haar kast lag. Ik ben naar boven geklommen om hem naar haar toe te brengen. »

« Ben je de kamer van mijn dochter binnengeklommen om haar een teddybeer te brengen? »

“Ik klom naar haar raam. Ze deed het open. Ik gaf haar de beer. Toen begon ze zo hard te huilen dat ze geen adem meer kreeg. Ze vroeg me te blijven tot ze gekalmeerd was. Ik was net naar buiten aan het klimmen toen je me vond.”

Ik liet het geweer zakken. Niet helemaal. Maar genoeg.

“Als je tegen me liegt—”

“Ik lieg niet. En als je hoort wat je dochter te zeggen heeft, zul je willen dat ik dat wel deed.”

Ik liet hem daar achter. Liep naar de voordeur. Beklom de trap naar de kamer van mijn dochter, mijn hart bonkte zo hard dat ik het kon horen.

Ik klopte zachtjes aan. « Emma? Schatje, papa is het. »

Stilte. Toen een zacht stemmetje. « Papa? »

Ik deed de deur open. Mijn zestienjarige dochter zat in het donker op haar bed, haar roze teddybeer stevig vastgeklemd. Zelfs in de schaduw kon ik zien dat haar gezicht opgezwollen was van het huilen.