Ik voelde dat alle ogen op mij gericht waren.
Ik bleef onbewogen. Ik huilde niet, ik protesteerde niet, ik rende niet weg. Ik hief simpelweg mijn glas en nam een slok, alsof er niets aan de hand was. Vanbinnen gebeurde er iets – geen woede, geen verdriet, maar absolute helderheid. Op dat moment begreep ik eindelijk hoe hij me werkelijk zag.
De rest van de nacht vervaagde tot een onduidelijk gemompel. Daniel bood nooit zijn excuses aan. Op weg naar huis beschuldigde hij me ervan “te gevoelig” te zijn en zei dat mijn stilte hem ongemakkelijk had gemaakt. Ik knikte alleen maar, zonder iets te zeggen. Toen leerde ik dat stilte veel welsprekender kan zijn dan woorden.
Die nacht, terwijl hij sliep, pakte ik mijn koffer in. Ik nam geen meubels mee. Ik schreeuwde niet en sloeg nergens op. Ik reed naar het kleine appartement dat mijn tante me jaren eerder had nagelaten – een plek die Daniel zich nauwelijks herinnerde, leeg maar wachtend op hem. Ik sliep er vredig, met een rust die ik al lang niet meer had gevoeld.
Bij het eerste daglicht keerde ik terug naar ons appartement. Daniel was nog steeds bewusteloos van de vorige nacht. Ik maakte hem niet wakker. Met de rode lippenstift die hij me ooit had gegeven – en waar hij later om had gelachen, omdat hij hem “te dramatisch” vond – schreef ik voorzichtig op de badkamerspiegel.
Vervolgens legde ik de sleutels op de toonbank en vertrok, waarbij ik de deur zachtjes achter me sloot.
Toen Daniel eindelijk alleen wakker werd, me bij naam riep en verward met zijn ogen knipperde, ging hij naar de badkamer en verstijfde toen hij de woorden las die hem aanstaarden.
vervolg op de volgende pagina
