Tamara Pavlovna slaakte een kreet en greep dramatisch naar haar hart.
— Jij… jij brengt me het graf in! Je jaagt je eigen zus met kinderen de straat op!
— Ik jaag niemand weg, — zei Ksjusja scherp. — Ze hadden hun eigen appartement, dat ze vrijwillig besloten hebben te verkopen. Dat was hún keuze, hún verantwoordelijkheid.
Zina barstte in snikken uit. Sergej sprong op en gooide bijna zijn stoel om.
— Nou, bedankt hoor, zuslief! Zo’n gemeenheid had ik niet van je verwacht! Kom, Zina, hier hebben we niets meer te zoeken!
Ze stormden weg en sloegen de deur dicht. Tamara Pavловна wierp Ksjusja vernietigende blikken toe. Haar vader keek eindelijk op.
— Je had dat niet zo moeten doen, dochter. Familie blijft familie.
— En waar was die familie toen ik hulp nodig had? — vroeg Ksjusja bitter. — Toen ik geld moest lenen? Toen wij van huur naar huur verhuisden? Niemand zei toen: “Kom, we helpen jullie wel.” Iedereen had het druk. Maar nu, nu ík eindelijk iets heb, herinnert iedereen zich ineens dat we familie zijn.
Ze pakte Oleg bij de hand.
— We gaan. Bedankt voor het eten.
De terugweg verliep in stilte. Ksjusja keek uit het raam, de tranen liepen vanzelf over haar wangen. Het waren geen tranen van zelfmedelijden, maar van pijn én bevrijding tegelijk. Voor het eerst in haar leven had ze “nee” gezegd. Vast en onomkeerbaar. En dat voelde tegelijk beangstigend en juist.
De weken erna waren een hel. Haar moeder belde elke dag — nu niet smekend, maar ijskoud en beschuldigend. Ze eiste, verweet, vervloekte.
Ze zei dat Zina’s gezin in een of ander stinkhol woonde, dat de kinderen ziek werden, en dat het allemaal Ksjusja’s hardvochtigheid was. Zina stuurde boze berichten vol verwijten. Ksjusja stopte met opnemen en lezen. Ze blokkeerde beide.
Het viel haar zwaar. Het schuldgevoel — jarenlang ingeprent — stak telkens de kop op. ’s Nachts droomde ze dat haar neefjes en nichtjes huilden en smeekten om naar binnen te mogen, terwijl zij de deur voor hun neus dichtsloeg. Ze werd dan badend in ’t zweet wakker, en Oleg stelde haar gerust, streek door haar haar en fluisterde: “Je hebt alles goed gedaan. Je hebt ons en onze toekomst beschermd.”
Ze stortten zich helemaal op de renovatie. Ze haalden zelf de oude behanglagen eraf, freesden sleuven in de muren, sjouwden zakken met bouwmateriaal. Stof, vuil, uitputting — het was allemaal een vorm van redding. Elke spijker, elke vlak gemaakte centimeter muur was een bevestiging van haar recht. Het recht op haar eigen leven.
Op een avond kwamen ze laat terug van de bouwmarkt, en bij de ingang van hun flat stond Sergej, Zina’s man. Hij zag er afgemat en uitgeput uit.
— We moeten praten, — zei hij kortaf. Hij keek Ksjusja niet aan, sprak vooral tegen Oleg, van man tot man.
— Zeg het, — zei Oleg, en hij ging beschermend voor Ksjusja staan.
— We hebben een huurwoning gevonden, — zei Sergej tussen zijn tanden door. — Een ouwe troep, aan het einde van de wereld. Maar het is te doen. Jouw Zina… — hij wierp een blik in Ksjusja’s richting — is compleet doorgedraaid. Ze ziet jou als vijand nummer één. Je moeder stookt haar op.
— En wat vind jíj? — vroeg Oleg.
Sergej zweeg even, schopte tegen een steentje.
— Ik… ik begrijp dat we zelf schuld hebben. We hadden beter moeten nadenken. Zina en je moeder dachten gewoon dat ze gratis konden profiteren. Ik trapte er eerst in… Wie zou er niet ingaan op zo’n aanbod? Maar eerlijk… jullie deden het juiste. We hadden nooit op jullie nek moeten springen. Dus… neem het me niet kwalijk.
Hij draaide zich om en liep weg zonder afscheid.
Ksjusja keek hem verbaasd na. Ze had van alles verwacht: nieuwe verwijten, bedreigingen, smeekbedes. Maar niet dit late inzicht.
Er ging een halfjaar voorbij…
