— Ja, ik heb nu een eigen appartement. Nee, mijn schoonmoeder blijft hier niet. Ja, zelfs niet “voor een paar dagen”. Ik heb genoeg van jullie “familie-regels”!

— Ja, ik heb nu een eigen appartement. Nee, mijn schoonmoeder blijft hier niet. Ja, zelfs niet “voor een paar dagen”. Ik heb genoeg van jullie “familie-regels”!

 

Jelena Pavlovna verscheen in de keuken alsof ze van plan was het moederland te redden. Het kastdeurtje klapte, servies rammelde.

— Ben je nou helemaal brutaal geworden? Shampoo voor achthonderd roebel?! Is het soms gouden zeep? Besef je wat voor geld dat is? Wil je luxe — koop het dan van je eigen salaris!

Miroslava draaide zich niet eens om. Haar handen in het sop, borden glansden, en in haar rug kroop een ijzige golf van irritatie.

— Dat is mijn shampoo, Jelena Pavlovna. Gekocht van mijn eigen geld. Van míjn geld, niet van uw geld.

— Ja hoor, jouw geld… — trok de schoonmoeder uit, met zoveel gif dat je er een wond mee kon ontsmetten. — En van wie is het appartement? Van wie is het meubilair? Wie betaalt het gas? Mijn Serjozjenka! En jij doet alsof je een koningin bent. Je pakt niet eens een doekje vast.

— Voor uw informatie, ik heb op dit moment een doekje vast, — zei Miroslava door haar tanden. — Is u dat opgevallen?

— Wees niet brutaal tegen mij! Ik heb dertig jaar op school gewerkt om dit niet te hoeven verdragen!

— En ik ben dertig — en begin nu pas te begrijpen hoeveel onnodigs ik tolereer. Bedankt voor de les.

Jelena Pavlovna snoof, vulde de keuken met jasmijngeur en gekwetste waardigheid, en vertrok.

Miroslava bleef bij de gootsteen staan. Het water stroomde, haar vingers koelden af, binnenin trok een harde, stekelige knoop zich samen. Zes jaar. Zes jaar van dit — klein, maar dagelijks vernederend. Een schoonmoeder die, als ze kon, zou noteren hoeveel minuten haar schoondochter zat en in welke richting ze keek.

Toen, in het begin, was Sergej anders. Zacht, bijna verlegen, alsof hij uit een ander gezin kwam. Hij zei dat hij tijdelijk bij zijn moeder woonde, tot hij zijn zaken op orde had. Een jaar. Twee. En er was altijd wel geld — maar voor een auto, een jas, een verbouwing van “moeders” keuken, een trip naar Sotsji “met mama”. Voor een appartement — nooit.

Ze haalde een fles mineraalwater uit de koelkast, opende hem en ging aan tafel zitten. Ze dronk niet, ze rookte niet, maar soms, na zulke avonden, wilde ze alles tegelijk.

Sergej kwam laat binnen, als een inbreker. Een zakje van “Pjatoročka”, een blik bier, en een blik alsof hij een kant-en-klare kip met bijgerecht in de koelkast verwachtte.

— Heb je gegeten? — vroeg hij zonder zich om te draaien.

— Ja. Uw moeder en ik hebben ruzie gehad als voorgerecht, hoofdgerecht en compote. Ik zit helemaal vol.

Hij vertrok zijn gezicht, ging zitten en opende zijn bier. Zwijgen.

— Mir, begin alsjeblieft niet weer.

— Ik begin niet, ik eindig. Ik ben moe. Dit is geen leven, dit is een soort schooloverleg over het heropvoeden van de schoondochter.

— Je weet hoe mama is. Je kunt haar niet veranderen. Je moet het gewoon verdragen…

— Verdragen? Tot mijn veertigste? Tot ons kind hoort hoe oma mama een “profiteur” noemt? Of tot ik uit het raam spring?

Hij zweeg. Weer. Zijn favoriete strategie — lichamelijk aanwezig zijn en geestelijk verdwijnen.

— Als je wilt, praat ik met haar…

Miroslava lachte zacht, maar zo dat hij ineen kromp.

— Jij? Ze zet je met één zin op je plek. Jouw “mam, nou is het genoeg” klinkt als “mam, schep soep op”. Ze ziet in mij geen mens. En in jou — geen man.

— Je overdrijft.

— Nee, Serjozja, jíj buigt. Dat is een belangrijk verschil.

De koelkast klikte, als een scheidsrechter.

— Morgen neem ik vrij. Ik ga naar de notaris. Er kwam een brief: mijn opa is overleden en heeft me een appartement in Sergijev Posad nagelaten. Als dat waar is — verhuis ik. Alleen. Je mag komen. Maar zonder je moeder. Nooit meer.

— Je maakt een grap?

— Nee. Maar als je wilt, kunnen we een familieavond bij de notaris organiseren — thee, erfenis. Alleen ben ík dit keer de gastvrouw. En de shampoo kost precies wat ík besluit.

Sergej keek alsof hij haar voor het eerst als levend wezen zag. Niet als assistente van zijn moeder, niet als bemiddelaar in de familie — maar als een vrouw die kan vertrekken.

— Je bent gek geworden, Mir! Daarheen vertrekken, alleen? En ik dan?

— Je kunt meegaan. Maar op één voorwaarde: je moeder blijft. Ook niet voor één dag. Niet “tot de verbouwing klaar is”. Alleen wij. Of ik alleen.

— Je zet me voor de keuze tussen mijn vrouw en mijn moeder?

— Nee. Jij hebt jezelf daar neergezet door zes jaar lang stil te slikken hoe ze mij “profiteur” noemde.

Hij draaide zich naar het raam. De buurvrouw liep langs met afval. Alles zag er gewoon uit, behalve dat er in zijn leven nu iets afbrak.

— Laten we geen overhaaste beslissingen nemen. Misschien is er helemaal geen appartement… Laten we gaan kijken. En dan komen we terug.

— Nee. Ik begin daar opnieuw.