— Opnieuw? Alleen? Zonder werk? Denk je dat iemand daar op je wacht?
— Serjozja, je was altijd zacht. Maar nu ben je gewoon een lafaard. En ik ben niet meer bang. Ik wil niet oud worden in een driekamerappartement met jouw moeder die me elke dag eraan herinnert dat ik overbodig ben.
Hij opende zijn mond om iets te zeggen — en precies toen klonk er een klop op de deur.
— Doe open! Ik ben het! — de stem achter de deur was zo vertrouwd dat er niet tegenin te gaan viel.
Miroslava keek naar haar man.
— Je zei zelf: raak je moeder niet aan. Nou, ga dan maar.
Hij stond met tegenzin op, greep naar het slot, klikte het open.
— Waarom hebben jullie de deur op slot, alsof voor vijanden? Of verstoppen jullie je al voor mij? — Jelena Pavlovna kwam de woning binnen als een theaterdirectrice tijdens de generale repetitie. — Sergej, ik heb jouw lievelingsgerecht gekocht. Leverstoofpot, weet je nog? En hier hebben jullie blijkbaar een feestje — de waterkoker fluit. Miroslava, wat heb jij?
— Ik pak mijn spullen, — zei ze kort. — Ik vertrek naar Sergijev Posad. Voor altijd.
Het tasje in de handen van de schoonmoeder hing slap, als een vis in de zon.
— Wat?! Waarom zou je…?
— Ik heb daar nu een appartement. Van mijn opa. En ik begin opnieuw. Zonder… — ze stokte even, slikte, — zonder druk.
— En Serjozja dan? Heb je aan hém gedacht? Hij gaat werken en jij gaat daar zeker lekker op de bank liggen? Of de buren verleiden terwijl je man in Moskou hard werkt?!
Miroslava sloot haar ogen. Haar handen trilden, maar haar stem bleef vast:
— Ik heb aan mezelf gedacht. Voor het eerst in zes jaar.
— Jij ondankbare… — Jelena Pavlovna deed een stap naar voren, en op dat moment gebeurde het ondenkbare — Sergej ging tussen hen in staan.
— Genoeg, mama.
Beiden verstijfden.
— Wat zei je?
— Genoeg. Stop met druk zetten. Stop met schreeuwen. Stop met beledigen. Ze vertrekt — en misschien is dat maar goed ook. Ik weet het niet. Maar ik ben het zat tussen jullie te staan.
— Dus jij kiest haar kant?! Zij breekt de familie kapot! — de stem van zijn moeder sloeg over in een hysterische toon.
— Mam, wij zijn al lang geen familie meer. We leven al jaren op de automatische piloot.
Hij draaide zich naar Miroslava.
— Als je wilt, ga ik met je mee. Als je dat niet wilt — begrijp ik het.
Ze knikte:
— Dat wil ik niet. Niet zolang jij niet volwassen wordt.
’s Ochtends stond Miroslava op het perron. Rugzak, tas met documenten, een stapel brieven van opa. Haar hart scheurde, maar haar handen hielden stevig vast.
Sergej kwam niet. Belde ook niet. Jelena Pavlovna kookte waarschijnlijk pap, zoals altijd om acht uur, en fronste toen haar zoon weigerde te eten.
De trein kwam binnen, en Miroslava stapte in. Ze zette een stap in een nieuw leven.
Nu stond ze op het balkon van haar nieuwe appartement — een oud huis, afgebladderde tegels, maar uitzicht op kloosterkoepels. In Sergijev Posad rook de lente naar vogelkers en natte aarde.
Ze woonde hier nu twee weken. Sliep slecht, maar werd vroeg wakker — en voelde voor het eerst sinds jaren: ze is thuis. Thuis bij zichzelf.
Het appartement bleek beter dan verwacht: twee kamers met balkon, stevig, al stond er meubel uit de jaren tachtig. Ze rolde de tapijten op, gooide de kastjes weg, haalde een portret van Brezjnev van de spijker. In de keuken zoemde de elektrische waterkoker als een vliegtuig, maar de thee kookte — en smaakte naar vrijheid.
De eerste week sliep ze gewoon en dronk koffie. De tweede — belde ze werkgevers. Ze vond een school in de buurt, ze zochten een docente Russisch. Gisteren had ze een bijlesleerlinge aangenomen.
Sergej belde niet. Helemaal niet. Alsof hij nooit had bestaan. En het ergste — het kon haar niets schelen.
In de derde week trilde haar telefoon.
— Hallo?
— Ik ben het, — zijn stem klonk moe, zacht. — Sergej.
Ze zweeg.
— Ik dacht… misschien vertrok je te impulsief? We waren toch zoveel jaren samen…
— Impulsief? — ze grinnikte. — En toen jouw moeder een slipper naar me gooide omdat ik kinderen wilde — was dat dan voorzichtig?
Hij zuchtte.
— Je wist wat voor mens ze was… Ze maakte die tijd gewoon zwaar door na de dood van vader.
— En ik maakte een zware tijd door zonder steun. En weet je, Serjozja, ik heb begrepen: al die tijd woonde ik in een vreemd huis. En nu — in mijn eigen. Afgebladderd, zonder jou, maar míjn. En ik ben rustig.
Stilte.
— Ik dacht erover toch te komen. Het appartement te zien. Jou te zien. Misschien valt er nog iets te redden.
— Kom maar. Maar alleen. Zonder je moeder. En je ziet het appartement niet — het is niet voor bezoek. Het is voor mij.
— Je bent hard geworden.
— Nee, Serjozja. Ik ben gewoon gestopt met handig zijn voor anderen.
Diezelfde avond kwam hij. Met een doos bonbons en het gezicht van een schooljongen die betrapt is op roken.
— Mag ik binnen?
— Nee. Maar praten kan. Op het bankje. Vijf minuten.
Ze gingen zitten. Hij draaide de doos in zijn handen alsof het een talisman was.
— Ik mis je. Daar is alles zo… anders zonder jou…
— Serjozja, je mist niet mij, maar het feit dat ik jou beschermde tegen je moeder en tegen het leven. Ik ging niet weg omdat ik jou haatte, maar omdat ik mezelf eindelijk liefhad.
Hij liet zijn hoofd hangen.
