— “Je broer met zijn gezin heeft een verrassing voor jullie, over een paar uur zijn ze bij jullie,” vertelde de schoonmoeder.

— Ziek? Katja fronste. Iets ernstigs?

— Nee, nee. Gewoon… haar hoofd. Migraine. Dat heeft ze soms.

Dmitri klopte Andrej op zijn schouder.

— Ach joh, wij mannen redden ons wel! Toch, Androesjka?

— Tuurlijk, Andrej probeerde opgewekt te klinken.

Maar toen ze aan tafel gingen zitten en Katja de kant-en-klare pelmeni, de pizzadozen en de supermarkt-snijworst zag, vertrok haar gezicht.

— Dit… is alles?

— Nou ja, ik ben alleen, voelde Andrej hoe zijn oren rood werden. Ik heb niet veel kunnen doen. Je begrijpt het wel.

— Begrijpen, begrijpen, zei Dmitri snel, maar zijn blik zei iets anders.

Het avondeten verliep stroef. De kinderen aten de pizza op en renden weg om te spelen. De volwassenen kauwden zwijgend op de pelmeni. Katja opende een paar keer haar mond, zichtbaar op het punt om iets te zeggen, maar bedacht zich telkens. Dima zei bijna niets.

— En wanneer komt Lena terug? vroeg Katja uiteindelijk, toen de kinderen moe waren geworden en op de bank lagen te dutten.

— Ik weet het niet, gaf Andrej eerlijk toe. Ze neemt de telefoon niet op.

— Vreemd, Katja keek naar haar man. — Toch, Dim?

— Nou… Dmitri haalde zijn schouders op. — Als iemand zich niet goed voelt…

— Ze voelt zich helemaal niet slecht, flapte Andrej eruit. Het bier maakte hem loslippig. — Ze wilde gewoon niet koken. Ze zei dat ze moe was van gasten en is weggegaan.

Er viel een stilte.

— Wat bedoel je: “wilde niet”? zei Katja langzaam.

— Gewoon zo. Ze zei dat jullie te vaak komen en dat ze niet verplicht is om te koken. En ze is naar een vriendin gegaan.

Katja en Dmitri wisselden blikken uit.

— Te vaak? in Katja’s stem klonk iets hards. — Storen we haar soms?

— Ik weet het niet, Andrej wreef met zijn handen over zijn gezicht. — Eerlijk, ik weet het niet. Ze zei — derde keer deze maand. Ze zei dat ze moe is.

— Derde keer in een maand is veel? Dmitri fronste. — Serieus? We zijn toch familie. Familie komt niet op afspraak.

— Dat heb ik haar ook gezegd!

— Weet je, Andrej, Katja stond op van tafel. — Misschien moeten we echt gaan. Ik wil me niet opdringen.

— Nee joh, Andrej probeerde haar tegen te houden. — Ga alsjeblieft niet weg. Het is Lena die ongelijk heeft, niet jullie.

— Misschien heeft ze ongelijk, Katja stapelde de vieze borden op elkaar, en in elk van haar bewegingen zat gekwetstheid. — Maar prettig is het niet. Te weten dat je tot last bent.

— Katja, je bent helemaal geen last…

— Laat maar, Dmitri stond ook op. — Laten we geen scene maken. We vertrekken morgenochtend wel. Katja heeft morgen om twaalf uur een afspraak, we wilden toch al vroeg weg.

Ze gingen naar de kamers. Andrej lag lang wakker, luisterend naar het gedempte, gespannen gefluister van Dmitri en Katja achter de muur. Hij wist dat ze over Lena spraken. Wist dat ze over hém spraken. En dat voelde ellendig.

De volgende ochtend was het huis snel en ongemakkelijk leeg. De kinderen waren slaperig, Katja opvallend beleefd en koel, Dmitri stil. Ze vertrokken om half acht, en Andrej bleef alleen achter in een overhoopgehaald appartement.

Hij verzamelde het afval, waste de berg afwas, veegde de tafel schoon. Belde Lena — weer geen antwoord. Schreef: “Ze zijn weg. Kom alsjeblieft. We moeten praten.”

Het antwoord kwam tien minuten later: “Ik ben er over een uur.”