De schouders van de oude man zakten in. Zijn gezicht toonde verslagenheid, een gevoel dat ik maar al te goed kende.
Zonder aarzeling stapte ik naar voren en legde mijn laatste drie dollar op de toonbank.
‘Ik neem het voor mijn rekening,’ zei ik.
De man keek me aan alsof ik hem een schat had gegeven. Zijn ogen vulden zich met tranen terwijl hij de fles vasthield.
‘Dank je wel, zoon,’ fluisterde hij, zijn stem brak. ‘Je hebt meer voor me gedaan dan je beseft.’
Ik knikte. « We hebben allemaal wel eens hulp nodig. »
Hij kneep zachtjes in mijn schouder en liep de nacht in. Ik keerde met lege zakken terug naar het busje en zei tegen mezelf dat vriendelijkheid niet altijd een beloning nodig heeft.
Een klop op de bestelwagen
‘s Morgens was die man verdwenen.
De volgende middag klopte er iemand hard op de zijkant van onze bestelwagen. Mijn hart bonkte in mijn keel – ik dacht dat het weer de politie was, klaar om ons weg te sturen.
Maar in plaats daarvan stond er een man in een maatpak buiten met papieren in zijn hand.
‘Ben jij Colton?’ vroeg hij.
