— Wat is er? — Lena rukte zich zichtbaar geïrriteerd los van het staren naar de zee.
— Ze weet het, — schorste Vitya, terwijl hij haar het scherm liet zien. — Ze weet alles.
Lena keek naar de telefoon, toen naar haar broer. Op haar gezicht verscheen geen medeleven, maar ergernis. Alsof hij wijn op haar nieuwe jurk had gemorst.
— Dramaqueen. Nou en? Nou, ze weet het. Ze schreeuwt wel even en dan is het klaar. Je bent geen kind, je regelt het wel.
— Je snapt het niet! — zijn stem sloeg over in een piep. — Ze gaat niet schreeuwen! Dit is het einde! De auto, het appartement… alles!
De paniek was plakkerig en verstikkend. Hij was niet bang omdat hij Katja pijn had gedaan. Hij was bang dat zijn comfortabele, goed geoliede wereld — waar hij te eten kreeg, waar zijn was werd gedaan en waar iemand op hem wachtte — nu in zou storten. Lena rolde met haar ogen en stak hem haar telefoon toe.
— Hier. Bel met de mijne. Maar ga niet zitten janken. Zeg maar dat ík je met geweld heb meegesleurd en dat jij je verzette.
Vitya greep de telefoon vast alsof het een rietje was voor een drenkeling. Hij toetste het nummer in. De kiestoon duurde lang. Hij stond al op het punt het op te geven toen er aan de andere kant werd opgenomen. Maar daar was stilte.
— Katja! Katjoesja, ik ben het, Vitya! Ik was op zakenreis en toen… — ratelde hij, terwijl hij opsprong. — Jij hebt het helemaal verkeerd begrepen! Het is niet wat je denkt! Lena heeft me letterlijk gedwongen, het was een verrassing! Ik wilde niet! Ik ben hier maar één dag, morgen ga ik al weg! Al het geld is er nog, ik heb geen cent genomen! Katja, zeg alsjeblieft iets!
Hij praatte snel, onsamenhangend, raakte verstrikt in zijn eigen leugens. Hij hoorde haar gelijkmatige, rustige ademhaling in de hoorn, en dat maakte het alleen maar enger. Dit was niet de ademhaling van een gekwetste vrouw, maar van een rechter die het laatste woord van een veroordeelde aanhoort. Hij was uitgesproken en zweeg, wachtend op geschreeuw, verwijten, wat dan ook.
Na een lange pauze sprak ze, en haar stem was koud en vlak, als gepolijst staal:
— Wát voor zakenreis, Vitya?! Je zus heeft net foto’s geplaatst waarop jij met haar en haar man in Sotsji sjaslik zit te vreten! Van het geld dat we spaarden voor de auto! Nou, blijf daar dan maar! Verkoop jouw aandeel in het appartement en ga bij je zusje wonen, als zij je belangrijker is dan je vrouw!
En ze hing op. Een seconde later kwam er een melding dat ook dit nummer haar nu niet meer kon bereiken. Vitya liet zijn hand met de telefoon zakken. Lena keek naar zijn weggetrokken gezicht. Het ruisen van de branding en het gelach uit het naburige hotel klonken als spot. De vakantie was voorbij. Er begon iets totaal anders.
De telefoon lag op de bank als een zwarte, levenloze rechthoek. Hij ging niet meer. Katja stond op en liep naar de keuken; haar stappen galmden in de rinkelende leegte van het appartement. Haar blik viel op het pannetje op het fornuis. Binnenin: een afgekoelde, grijze massa boekweit.
Een maand van haar leven, haar wilskracht, haar hoop — samengeperst in die walgelijke, smakeloze pap. Ze pakte het pannetje, liep naar de prullenbak en kieperde de inhoud er met een droge, emotieloze dofheid in. Ze voelde geen opluchting. Ze voelde niets.

Haar bewegingen waren zonder haast. Geen hysterie, geen woede. Alleen een kille, precieze mechaniek, alsof ze werk deed dat ze al lang uit het hoofd kende. Ze liep de kamer in. Op de meest zichtbare plek, op de ladekast, stond hij — hun altaar.
