Een grote glazen pot, bijna tot de rand gevuld met netjes gevouwen bankbiljetten. Op de zijkant stond in Vitya’s kriebelige handschrift: “VOOR DE AUTO!!!”. Ernaast lag een stapel brochures van de autodealer, met een glanzende Chery Tiggo 8 Pro Max op de cover. Een droom in glas en papier.
Katja nam de pot in haar handen. Hij was zwaar. Zwaar van honderden uren onbetaalde overuren, van elke overgeslagen lunch, van elke keer dat ze zichzelf een nieuw bloesje of een avondje bios met vriendinnen ontzegde. Ze hield gematerialiseerde zelfopoffering vast. Haar zelfopoffering. Ze schudde hem niet. Ze sloeg hem niet kapot. Ze draaide alleen de deksel los en keek naar binnen. Strakke stapels geld, bijeengehouden met elastiekjes. Hun gezamenlijke toekomst.
Met die pot liep ze naar de badkamer. De schakelaar klikte en overgoot de witte tegels met hard, ziekenhuisachtig licht. Ze zette de pot op de rand van de wasbak, draaide de koude kraan open en liep naar het toilet. Ze deed de deksel omhoog. Toen ging ze terug naar de pot en trok de eerste bundel eruit. Duizendbiljetten. Ze haalde het elastiek eraf. Pakte één biljet, propte het achteloos tot een balletje en gooide het in de witte porseleinen keel. Ze trok door. Het water draaide met een gulzig, gorgelend geluid in een kolk en sleurde het blauwgroene papieren propje mee.
Ze keek hoe het verdween. Het had iets hypnotiserends. Ze pakte het tweede biljet. Deze—voor die smakeloze kipfilet. Doorspoelen. Het derde. Voor het weigeren van een taxi in stromende regen. Doorspoelen. Het vierde. Het vijfde. Voor zijn leugen over Tsjeljabinsk. Voor dat verzadigde gezicht op de foto. Voor die sjaslikspies. Ze haastte zich niet. Het was een ritueel van ontmanteling. Ze vernietigde het geld niet — ze maakte elke dag, elk uur van haar vernedering ongeldig. Biljet voor biljet, bundel na bundel, voerde ze hun verleden en hun toekomst aan de onverzadigbare waterkolk.
Toen het laatste biljet in het borrelende water verdwenen was, pakte ze de lege glazen pot, wreef hem droog met een handdoek en bracht hem terug naar de kamer. Ze zette hem op precies dezelfde plek op de ladekast. Een lege, doorzichtige, hol klinkende pot met het opschrift “VOOR DE AUTO!!!”. Nu leek het geen doel meer, maar een grafschrift.
Terug in de keuken deed Katja de koelkast open. Ze negeerde de bakjes met dieeteten en haalde uit de vriezer een dikke plak gemarmerd rundvlees, ooit bewaard voor een speciale gelegenheid. Ze pakte boter, knoflook, een takje rozemarijn. En uit de kast een fles dure rode wijn die ze zouden openen na de aankoop van de auto.
De pan nam de steak met luid gesis op. De keuken vulde zich met de zware, bedwelmende geur van gebraden vlees, knoflook en kruiden — de geur van leven. Katja schonk zichzelf een vol glas donker robijnrode wijn in en ging aan tafel zitten. Ze at langzaam, genietend van elke hap, elke slok. Voor het eerst in weken at ze niet om te overleven, maar om te leven. Ze wachtte op niemand. Ze was thuis.
Het laatste stukje steak smolt op haar tong. Katja dronk de wijn langzaam op, voelde hoe een aangename warmte door haar lichaam trok en de laatste resten van de ijzige verdoving wegspoelde. Ze zette het lege glas op tafel. Precies op dat moment draaide er een sleutel in het slot. Dat geluid, dat ooit thuiskomen van een geliefde betekende, klonk nu als metaal dat over glas schraapt — vals en misplaatst…
De deur vloog open. In de deuropening stond Vitya. Verward, gekreukt, met ogen die rood stonden van een slapeloze nacht. Achter hem, als een soort steunploeg, doemden Lena en haar man op. Ze waren niet gekomen om het goed te maken. Ze waren gekomen om te winnen: de dolende echtgenoot en broer weer het hok in te jagen en de “brutale” vrouw op haar plek te zetten.
Met z’n drieën vulden ze de gang, met de geur van wegstof en zelfvoldane gelijkhebberij om zich heen. Ze hadden tranen verwacht, kapot servies, hysterie. En wat ze zagen, was háár. Rustig. Verzadigd. Zittend aan tafel, met de resten van een luxueus diner.
