— Wat is dit? — Vitya verbrak als eerste de stilte. Zijn stem was schor. Hij wees naar het bord, naar de wijnfles. — Heb jij besloten een feestje te bouwen?
Hij probeerde te spreken vanuit de positie van de baas, de aanklager, maar zijn blik schoot door de kamer, op zoek naar houvast. En hij vond het. Zijn ogen bleven hangen op de ladekast. Op de lege glazen pot met het lelijke opschrift: “VOOR DE AUTO!!!”. Zijn gezicht vertrok. Het was geen woede. Het was dierlijke angst om een tastbaar verlies.
— Waar?! — Hij stapte de kamer in, zijn stem sloeg over in een gil. — Waar is het geld?! Heb je alles uitgegeven?!
Meteen, alsof het afgesproken was, stapte Lena naar voren. Haar gezicht stond scheef van rechtvaardige verontwaardiging.
— Ik wist het! Ik héb het hem gezegd: jou kun je niet vertrouwen! Jij denkt alleen maar aan hoe je zelf iets kunt meepikken terwijl een man zich kapot werkt! Wij sparen voor jou, ontzeggen ons alles, en jij zit hier te vreten als een koningin!

Haar man, die achter haar stond, knikte instemmend met strak op elkaar geknepen lippen. Ze vormden één front, een tribunaal dat was komen oordelen over de verspilling van hún geld.
Katja zweeg. Ze liet hen uitrazen, alles eruit gooien wat ze hadden meegebracht van hun spontane vakantie. Ze keek naar hen — naar haar man, wiens gezicht nu alleen nog maar om de verdwenen biljetten draaide; naar zijn zus, die giftige haat uitwasemde; naar haar willoze echtgenoot.
Langzaam stond ze op van tafel, lang en recht, en keek hen één voor één recht in de ogen. Het was alsof alle lucht uit de kamer werd gezogen. En toen sprak ze. Haar stem trilde niet. Hij was vlak, luid en helder, als de knal van een zweep.
— Je kunt je spullen pakken en oprotten.
Een seconde lang stonden ze alle drie verstijfd, verbluft. Die zin — niet als telefonische hysterie, maar hier, in hun gezicht, met getuigen erbij — had het gewicht van een gietijzeren plaat. Lena herstelde zich als eerste.
— Hoe durf jij hem bevelen te geven! — schreeuwde ze, overslaand naar ultrasoon. — Dit is óók zijn woning! Jij bent hier niemand! Een aanhangsel!
— Jij bent gewoon jaloers dat wij ons een vakantie kunnen permitteren en jij niet! — viel Vitya haar bij, blij dat hij zich aan Lena’s reddende idee kon vastklampen. — Dat was míjn geld! Van míj!
