— Jullie hebben een auto nodig, en wat heb ik daarmee te maken? — de dochter wees haar ouders af, die ooit haar zus boven haar verkozen

— Is ze in orde? — vroeg ze automatisch, al wist haar intuïtie het vervolg al.

— Ja, godzijdank, ze leeft en mankeert niets, — haar vader wuifde het weg. — Ze had met haar vriendinnen champagne gedronken. Een beetje. Maar ze verloor de controle en knalde tegen een paal. Die auto kun je alleen nog voor onderdelen verkopen. De verzekering dekt het niet, omdat er alcohol in haar bloed zat.

— En nu hebben we helemaal geen auto meer, — haar moeder boog zich naar voren; haar stem werd smekend. — En we moeten naar ons werk kunnen. Elke dag de stad in. De bussen rijden zelden, soms ben je een uur onderweg, één kant op. We zijn ook niet meer jong, begrijp je?

Alina begreep het. O, ze begreep het maar al te goed. Haar zus kwam er weer mee weg. Ze dronk, reed de auto in de prak — en wat dan? Haar ouders zouden haar opnieuw redden. Of beter gezegd: ze zouden de oudste dochter om hulp vragen, aan wie ze pas weer dachten toen er geld nodig was.

— Woont Kristina nog steeds bij jullie? — vroeg Alina, al was het antwoord duidelijk.

— Nou ja, — haar moeder haalde haar schouders op. — Ze is na dat incident teruggekomen. Al vijf jaar thuis. Ze werkt in de lokale winkel. Het salaris is klein.

Dat incident. Alina herinnerde het zich. Hoe kon ze het vergeten? Zeven jaar geleden, toen zijzelf drieëntwintig was, toen ze de tweejarige Liza opvoedde in een gehuurde kamer zonder warm water, hadden haar ouders al hun spaargeld bij elkaar geschraapt — tweehonderdduizend roebel — en aan Kristina gegeven. Haar jongere zus wilde de hoofdstad veroveren, een of andere cursus volgen, een nieuw leven beginnen.

Het geld was binnen een half jaar verdampt. Geen cursus, geen nieuw leven. Kristina kwam terug met lege zakken en vage verklaringen over hoe alles toch ingewikkelder bleek dan ze had gedacht.

Maar toen Alina op haar negentiende bij haar ouders was gekomen, zwanger en doodsbang, hadden ze gezegd: “Red je maar. We hebben je gewaarschuwd dat die jongen niets goeds zou brengen. Je bent volwassen, dus je redt je er maar uit.”

Voor háár was er geen spaargeld. Alleen een kille: “We kunnen je niet ondersteunen. We hebben zelf al geen geld. Misschien geef je het kind wel op aan een tehuis? Denk er goed over na.”

Toen was Alina weggegaan en had ze zich nooit meer tot hen gewend. Ze kreeg Liza, vond werk, huurde kamertjes, at te weinig, maar hield stand. En een jaar nadat zij vertrokken was, hadden haar ouders voor Kristina wél die tweehonderdduizend bij elkaar gekregen. Blijkbaar wás er geld. Alleen niet voor haar.

— Begrijp je, Alin, — begon haar vader opnieuw; zijn toon werd bijna smekend, — we hebben die auto echt nodig. Al is het maar een tweedehands. We hebben gerekend: met zo’n vierhonderdduizend kunnen we iets normaals vinden. Jij kunt nu toch helpen. Je hebt een zaak, een appartement…

— Jullie hebben een auto nodig, en wat heb ik daarmee te maken? — Alina’s stem klonk zachter dan ze had bedoeld, maar er zat staal in.

Haar ouders keken elkaar aan.

— Jij bent toch onze dochter, — zei haar moeder, alsof dat alles verklaarde. — In een familie moet je elkaar helpen.

Familie. Het woord hing in de lucht, zwaar en vals. Alina keek naar haar moeder, toen naar haar vader. Hun gezichten stonden gespannen, verwachtingsvol. Ze geloofden werkelijk dat ze nu haar telefoon zou pakken en het bedrag gewoon zou overmaken.

— En het interesseert jullie niet, — zei Alina langzaam, — hoe het met jullie kleindochter gaat?

Haar moeder knipperde, alsof ze de vraag niet begreep.

— Kleindochter? O, eh… Liza, toch? Hoe is het met haar?

Tien jaar. Over een maand werd Liza tien. En oma kon haar naam niet eens meteen herinneren. Ze wist niet hoe oud ze was. Ze had er de hele ochtend niet één keer naar gevraagd.

— Ze wordt binnenkort tien, — zei Alina. — Ze haalt alleen maar tienen. Ze zit op dansen. Vorig jaar zijn we naar zee geweest. Ze heeft leren zwemmen en wil nu op zwemles— nee, in een club. Ze heeft veel vrienden. Ze is grappig, slim, lief.

Haar ouders zwegen; ze wisten niet wat ze moesten zeggen. Deze informatie interesseerde hen niet. Het had niets met de auto te maken.

— Dat is mooi, — perste haar moeder er uiteindelijk uit. — Blij voor haar. Maar over die auto…

— Toen ik negentien was, — onderbrak Alina haar, — kwam ik bij jullie, zwanger. Weet je dat nog? Maksim liet me vallen zodra hij het wist. Ik was alleen. Ik was doodsbang. Ik had steun nodig. Al was het maar een beetje.

— We zeiden toch dat die jongen…

— Jullie zeiden dat ik het zelf moest uitzoeken, — kapte Alina haar hard af. — Jullie zeiden dat jullie geen geld hadden om mij te helpen. En een jaar later gaven jullie Kristina tweehonderdduizend voor haar droom in de hoofdstad. Ik ben dat niet vergeten.

Haar vader liet zijn blik zakken. Haar moeder trok haar lippen samen tot een dunne lijn.