— Ljoeda, waar is de bouillon? — mijn man was het eten vergeten toen ik in zijn jaszak een bon van 128.000 vond.

— Ljoeda, waar is de bouillon? — mijn man was het eten vergeten toen ik in zijn jaszak een bon van 128.000 vond.

— Je ziet toch dat mijn krachten me verlaten, en jij vindt het al moeilijk om mijn kussen even goed te leggen! — Valera’s stem klonk alsof hij een notaris zijn laatste wil dicteerde.
Terwijl het digitale display van de thermometer verraderlijk 37,2 aangaf.

Zwijgend klopte ik het kussen op. Valera leed groots en meeslepend. Als bij een man de cijfers op het apparaat boven de zevenendertig uitkomen, moet de wereld stilstaan, de vogels moeten zwijgen en de vrouw moet veranderen in een geruisloze schim met een dienblad.

— Ik heb het koud, — klaagde hij, terwijl hij de wollen sokken aantrok die ik hem afgelopen november had gebreid. — Ljoeda, is de kip al klaar? Ik heb iets warms nodig. Mijn lichaam vraagt om ondersteuning.

— Hij kookt, Valer. Nog tien minuten.

Ik trok de deur van de kamer half dicht om het “bedrustregime” van mijn echtgenoot niet te verstoren. In de keuken rook het naar gekookte ui en naar een eindeloze vrouwelijke wacht.

Die geur achtervolgde me al dertig jaar: eerst heb ik de kinderen grootgebracht, toen mijn moeder verzorgd, en nu mijn man — bij wie elk zuchtje tocht verandert in een drama van kosmische proporties.

Het was 11:00 uur op zaterdag. Buiten: een grijze november van 2025, natte sneeuw tikt tegen de ramen. Op zo’n moment wil je je in een plaid wikkelen met een boek, niet voor de tweede keer bouillon zeven zodat “het vet niet blijft drijven”.

De vondst in de zak

In de gang hing zijn jas aan de kapstok — een enorme, gewatteerde “Alaska”, een maand geleden gekocht. De mouw was besmeurd met iets wits. Krijt? Kalk?

— Kon hij nou eens één keer kijken waar hij tegenaan leunt, — mopperde ik automatisch.

Je kent dat automatische gebaar wel. Voordat we iets in de was gooien, controleren we de zakken. Niet om te spioneren — op mijn vierenvijftigste is het dom om geheimen te gaan zoeken — maar om geen paspoort, garagesleutels of een vergeten bankbiljet mee te wassen.

Ik greep in mijn diepe zijzak. Mijn vingers raakten een stijf propje papier aan.

Ik haalde het eruit en streek het glad op mijn knie.

Het was een bonnetje. Lang, opgerold, op hoogwaardig thermisch papier.

“Winkel ‘Waterwereld’. Buitenboordmotor Yamaha 9,9…”

Mijn ogen gleden omlaag, naar het eindbedrag. De cijfers begonnen te dansen en vormden een onmogelijke combinatie.

128.400 roebel.

Ik knipperde. Misschien waren mijn brillenglazen beslagen door de keukendamp? Nee. Honderdachtentwintigduizend vierhonderd. Betaald met kaart.

En de datum.

Ik hield de bon pal voor mijn gezicht.

15-11-2025. 18:45.

Gisteren.

Gisterenavond, toen hij thuiskwam van zijn werk, met zijn hand op zijn hart, en zei: “Ljoedotsjka, ik ril zo… volgens mij heb ik kou gevat, ik heb niet eens de kracht om mijn schoenen uit te trekken.” Ik schrok me dood, rende met frambozenthee heen en weer, mat zijn bloeddruk…

En hij had blijkbaar een uur daarvoor nog een motor van dertig kilo lopen sjouwen.

Maar het vervelendste was niet eens dat. Een kou, veel scherper dan de novemberwind, kroop langs mijn ruggengraat omhoog.

Ik kende dat bedrag. Ik had het anderhalf jaar bij elkaar gespaard.

Een gestolen glimlach

Het waren mijn tanden.

Mijn ingewikkelde behandeling — drie elementen — waarvoor ik had gespaard, die ik had uitgesteld, waar ik ongemak voor verdroeg, omdat het “nu niet het moment was”, “laten we eerst de auto repareren”, “het dak van de datsja moet ook”.

Een week geleden had ik al mijn spaargeld van de depositorekening gehaald en het contant in een blauwe envelop in de linnenkast gelegd. Valera wist het. We hadden afgesproken: maandag ga ik naar de kliniek om een aanbetaling te doen.

Langzaam, alsof ik droomde, liep ik naar de slaapkamer, deed de kast open, pakte de doos met beddengoed. De blauwe envelop lag daar.

Leeg.

— Ljoed! — klonk het uit de woonkamer. Zijn stem was verwend en eisend. — Hoe lang nog? Mijn keel is kurkdroog. Ben je me vergeten?