— Ljoeda, waar is de bouillon? — mijn man was het eten vergeten toen ik in zijn jaszak een bon van 128.000 vond.

Er is iets van binnen. Weet je — er waren geen tranen. Het was ook er in mijn ziel een schakelaar werd vervangen. Klik – en stilte.

Dit jaar was ik “de makkelijke Ljoeda”.

Ljoeda die het wel begrepen.

Ljoeda die wacht.

Ljoeda die nog een jaartje op één kant kauwt, omdat Valera het “harder nodig heeft” — hij heeft vissen, hij heeft stress, hij heeft “mannenbroederschap”.

Hij nam niet alleen geld. Hij nam mijn gezondheid en mijn geduld. En nu ligt hij daar ook nog, zwak te spelen, terwijl hij dondersgoed dat hij gisteren alles tot de laatste roebel aan zijn speeltje heeft uitgegeven.

– Ljoe-oe-oe-da! — zijn stem werd luider. — Breng de bouillon!

Dienst niet beschikbaar

Ik ging terug naar de keuken.

Op het fornuis kookte de pan vrolijk. Een goudkleurige, betrouwbare bouillon — met een takje dille — precies zoals hij het lekker vindt. Perfecte zorg voor een perfecte egoïst.

Ik liep naar het fornuis. Keek naar de gekookte kippenpoot die zielig boven het water uitstak.

“Dienst tijdelijk niet beschikbaar,” flitste er door mijn hoofd.

Ik draaide het gas uit. Pak de pan aan de handvatten, zonder ook maar naar een pannenlap te zoeken – de woede was veel sterker dan de hitte. Ga naar de gootsteen.

Een vergiet had ik niet nodig.

Ik kantelde de pan, en de goudkleurige vloeistof waar ik twee uur aan had staan ​​werken, stroomde borrelend het afvoerputje in. De kip plofte met een doffe klap in de natte gootsteen. Gekookte wortel en ui gevolgd erachteraan.

Ik zette de koude kraan aan en spoelde de sporen van mijn werk weg.

— Ljoeda, kom je nou? — riep Valera al met een verleidelijke ondertoon. — Ik sta zo op!

Ik droogde mijn handen af. Pak mijn telefoon. Open de bezorgapp.

Mijn vinger bleef hangen boven “Pizza”, maar ik bedacht mij. Nee. Vandaag geen deeg.

Ik koos voor het duurste Japanse restaurant in onze buurt. De set “Keizerlijk”. Paling, zalm, coquille, kaviaar.

Prijs: 4.800 roebel.

Ik druk op “Bestellen”. Betaling met de creditcard van mijn man, die aan mijn telefoon compatibel is “voor het huishouden”.

Er kwam een ​​melding: « Je bestelling is ontvangen. Verwacht de bezorger over 40 minuten. »

Ik ging aan de keukentafel zitten, installeerde de bon van de motor voor mij neer en druk hem enorm met een zware kristallen suikerpot.

— Ljoeda!!!

— Ik kom aankomen, Valera, — zei ik zacht, maar in het lege appartement klonk mijn stem onverwacht stevig.

Ik nam geen dienblad. Ik nam geen oplosmiddel. Ik streek mijn haar blij, keek naar mijn spiegelbeeld in het donkere raam — een vermoeide vrouw die veel te lang lief is geweest — en liep de woonkamer in.

Een gesprek

Valera lag op zijn tapijt, met een hand over zijn ogen, en speelde in alle diepe ellende. Toen hij mijn stappen hoorde, daad hij één oog half open — hij verwachtte een kopje.

— Eindelijk, — zuchtte hij. — Waar is de bouillon?

Ik liep naar de bank, maar ik ging niet op het randje zitten zoals altijd. In plaats waarvan ik een stoel, zette die recht tegenover hem, ging zitten en mijn handen op mijn klachten.

— Er komt geen bouillon, Valer.

Hij haalde zelfs zijn hand van zijn gezicht.

— Hoe bedoel je? Ik hoorde toch dat je met servies te rammelen stond. Ljoeda, begin alsjeblieft niet — ik voel me echt slecht. Ik ril.

— De bouillon zit in het riool, — stompzinnig ik rustig. — Samen met de kip.

Valera ging overeind zitten. Langzaam, ondersteund op zijn elleboog, stapt hij me aan. In zijn ogen opvallend verrassend: is zijn vrouw oververhit bij het fornuis? Is ze moe?

— Jij… heb je het eten weggegooid? — geprobeerd hij vaste grond te vinden. — Meen je dat? Ik ben een zieke man!

— Jij bent niet ziek, Valera. Jij bent gewoon sluw.

Ik heb de bon uit mijn zak gehaald en hem netjes op het salontafeltje geplaatst. Het witte papiertje bleef in een rolletje gekruld.

Dienst uitgeschakeld: na één vondst stop ik met medelijden met mijn man
Valera keek naar de bon. Toen naar mij. Toen weer naar de bon.

Ik zag hoe hij koortsachtig naar een smoes zocht. Een gezonde, felle blos begon zijn gezicht te overspoelen en duwde de bleekheid weg.

— Ah… dat… Ljoed, ik wilde het uitbreiden, — stamelde hij, en zijn stem werd onmiddellijk weer krachtig.

— Het was een kans. Sergej had korting in de winkel, maar één dag. Zo’n motor, Japans, kost nu tweehonderd, en ik heb ‘m voor honderdtwintig gekocht! Dat is toch een investering!

— Een investering? —restant ik. – In die envelop ligt mijn gezondheid, Valera.

— Dat laten we toch doen! — hij wuifde met zijn hand, en dat gebaar deed me meer pijn dan woorden.

— Dan wacht je nog een maand of twee, wat maakt dat nou uit? Het is toch niet kritisch. Maar de motor is zo weg. Jij snapt gewoon niks van techniek.

“Niet kritisch.”

Daar was het. De hele kern van ons huwelijk in twee woorden. Mijn problemen zijn “wacht maar”, zijn wensen zijn “straks is het weg”. Ik kan wel volhouden. Ik kan wel in een oude jas blijven lopen. Ik ben toch sterk. Ik ben toch Ljoeda.

De deurbel ging.

— Wie is dat nou weer? — schiet mijn man overeind.

— Mijn lunch, — zei ik, terwijl ik opstond.

Een feest van ongehoorzaamheid

Ik bracht een grote papieren tas de kamer in. De geur van vis, gember en sojasaus vulde de ruimte en overstem-de de medicijnlucht.

Ik heb de doosjes uit, gewoon op het salontafeltje, en schoof zijn thermometer opzij. Ik rem de houten stokjes uit elkaar. Klik.