Pasja lachte.
— Hard.
— Maar eerlijk.
Hij schonk zichzelf thee in en blies op de mok.
— Weet je, ik heb me niet eens vastgebeten om dat appartement. Gewoon… als ik blijf zwijgen, vegen ze me weg. Alsof ik nooit heb bestaan.
— Jij en je drama. Maar ik snap je wel. Mijn neven praten al twee jaar niet met elkaar vanwege een garage.
— Dan ik ook niet. Laat ze maar denken dat ik dood ben. Dat is makkelijker voor ze.
Hij zat en keek uit het raam. Een elektrische trein reed voorbij, lichten flitsten in het glas.
Van beneden steeg de geur van nat asfalt en andermans eten op. Pasja vertelde iets over zijn werk, over een idiote baas en een voorschot dat er niet zou komen, maar Ilja luisterde nauwelijks.
Hij had alles al besloten.
Een week later kreeg hij een melding: de registratie van het eigendomsrecht was afgerond. Alles officieel.
Hij liet Pasja zijn telefoon zien.
— Gefeliciteerd, — grijnsde die. — Nu ben je de koning van je vijfendertig vierkante meter tellende rijk.
— Zonder onderdanen, — voegde Ilja toe.
— En zonder moeder.
— Des te beter.
Diezelfde avond belde Anja. Haar stem klonk vermoeid, maar ijzig.
— Ilja, ben je helemaal gek geworden? Waarom heb je alles zonder ons geregeld?
— Hebben jullie mij gevraagd toen jullie besloten daar in te trekken?
— We hebben kinderen!
— En ik heb zenuwen. Die zijn ook niet van staal.
— Mama huilt, — zei ze. — Besef je wel wat je haar hebt aangedaan?
— Ja. Ik heb gedaan wat zij mijn hele jeugd heeft nagestreefd. Ik ben zelfstandig geworden.
— Jij bent geen mens, Ilja.
— Misschien. Maar ik heb nu wel een appartement.
Hij verbrak de verbinding. Ging op de bank zitten en staarde naar zijn telefoon.
In het scherm weerspiegelde zijn gezicht — moe, boos en, zo leek het, voor het eerst zelfverzekerd.
“Vreemden,” dacht hij. “Allemaal, stuk voor stuk.”
Twee weken later kwam er een brief.
Een gewone witte envelop, met een net handschrift: “Van O.V.”
Binnenin zat een gerechtelijke kennisgeving.
Zijn moeder had een rechtszaak aangespannen om het testament ongeldig te laten verklaren.
Pasja las het en floot zachtjes.
— Zo hé… Ze is echt naar de rechter gestapt?
— Ja. — Ilja glimlachte, maar zonder plezier. — Blijkbaar dacht ze: als het niet met woorden lukt, dan via de rechtbank.
— En jij?
— Wat dan. Ik ga me verdedigen.
— Alleen?
— Wie zou er anders zijn? Oma? Zij heeft alles gezegd toen ze nog leefde.
Hij hief zijn hoofd. In de keuken was het stil. Alleen de oude koelkast bromde als een dieselmotor.
Buiten regende het, gelijkmatig, bijna rustgevend, tegen de vensterbank.
De zitting werd gepland voor half november.
In die dagen hing de lucht laag en grijs, alsof de stad met een natte doek was afgedekt. In de bussen rook het naar natte jassen en irritatie. Mensen hoesten, ergeren zich, haasten zich. Ilja — tussen hen. Op weg naar de rechtbank, maar in zijn hoofd geen angst en geen spanning. Alleen een dof, uitgebrand soort rust, wanneer alles al bij voorbaat vaststaat.
Bij de ingang van het gebouw stond zijn moeder. In de jas die hij nog kende van vorige herfst, en met een hoofddoek — die met de madeliefjes. En daarnaast Anja — met haar gebruikelijke uitdrukking van vermoeide superioriteit. Ze stonden daar, spraken niet, keken alleen hoe hij naderde.
Het ongemakkelijke zwijgen duurde een seconde of tien. Toen zuchtte zijn moeder:
— Nou, vechten we tot het einde?
— Wat moeten we anders, mam? Jij hebt deze keuze zelf gemaakt.
— Ik heb voor rechtvaardigheid gekozen.
