Hij kwam er zelden — deed langzaam wat renovaties: maakte de vloer vlak, verving de stopcontacten, schilderde de muren opnieuw. Alles zelf. Zonder hulp, zonder advies.
In het begin leken de muren hol, vreemd. Later raakte hij eraan gewend.
Op een avond, toen hij van zijn werk thuiskwam, opende hij de deur — en hoorde de bel.
Op de drempel stond zijn moeder. Zonder jas, in een oude trui, met een tas in haar hand.
— Ik kom niet bedelen, — zei ze meteen. — Ik wilde gewoon… praten.
Hij deed een stap opzij.
— Kom binnen.
Ze liep de keuken in en zette de tas neer. Er zat brood in, appels, een pot koffie.
— Ik wist niet wat ik voor je moest kopen. Gewoon zo.
— Mam, — zei hij zacht, — cadeaus zijn niet nodig.
— Het is geen cadeau. — Ze ging aan tafel zitten en vouwde haar handen. — Ik denk dat ik kwam om te zeggen dat… ik ongelijk had.
Hij ging tegenover haar zitten.
— Serieus?
— Ik weet niet hoe ik het goed moet zeggen, — zuchtte ze. — Ik dacht dat ik het beste deed. Maar het liep uit zoals altijd.
