Harold was eenenzeventig jaar oud. Zijn rug droeg de lichte kromming van de tijd en vele jaren werk, maar zijn blik bleef onveranderd. Kalm. Waakzaam. Hij behoorde toe aan iemand die al meer had meegemaakt dan de meesten in deze zaal zich konden voorstellen.
Die ochtend stond hem iets te wachten dat hem zou verrassen, maar niet op een manier die iemand had kunnen verwachten.
Hij zette een paar stappen de lobby in. Eerst voelde hij één blik, toen twee, en vervolgens nog een dozijn. Een receptioniste met onberispelijke make-up liet haar ogen van zijn schoenen naar zijn haar glijden en schatte zijn waarde in alsof ze een koffer woog: snel en zonder terughoudendheid. Twee mannen in maatpakken liepen voorbij, verlaagden hun stem, wisselden een grapje uit en wierpen hem een ironische blik toe. Een andere medewerker cirkelde om hem heen, alsof hij bang was dat het aanraken van de jas van de oude man hem ongeluk zou brengen.
Harold merkte alles op.
Hij deed niet alsof hij het gelach niet had gehoord of de blikken niet had gezien. Hij was niet in de war. Hij was niet verdwaald. Hij observeerde. Hij telde. Hij maakte stilletjes aantekeningen.
Want deze oude man in de versleten jas was niet zomaar een bezoeker.
vervolg op de volgende pagina
