Dit verhaal gaat niet over mij. Het gaat over mijn nicht Larisa. Ze is een opvallende vrouw – luidruchtig, met een perfecte manicure en een karakter dat zelfs een tank zou kunnen stoppen. Ooit droomde ze ervan actrice te worden, maar om de een of andere reden werd ze boekhouder. Al is dat, als je erover nadenkt, niet zo’n groot verschil: in beide gevallen moet je een rol spelen, alleen krijg je als boekhouder tenminste betaald.

Op een dag belt ze me – zoals gewoonlijk zonder begroeting – en stort meteen het volgende uit in de telefoon:
“— Hij heeft Zjoezja eruit gegooid! Zomaar! De hond!”
Eerst dacht ik dat het een metafoor was. Misschien had hij haar op haar achterste geklopt of een kattenspeeltje laten vallen. Maar nee. Ze bedoelde het letterlijk: de hond was het huis uitgezet. Gewoon gepakt en op straat gezet.
Zjoezja is natuurlijk een hond. Uiterlijk een mysterieuze kruising tussen een straathond, een muizenvanger en een kosmisch experiment. Haar oren staan alle kanten op, haar poten zijn te lang en haar blik verraadt dat ze alle geheimen van het universum kent, maar net doet alsof ze van niks weet.
Larisa vond haar twee jaar geleden bij een winkelcentrum. Het beestje was zo mager als een stuk droge worst, in een plastic tas van de supermarkt “Magnit” gewikkeld in plaats van een tuigje, met ogen vol wereldverdriet.
“— Ze keek me aan… alsof ze al wist dat we voortaan samen zouden zijn,” vertelde Larisa terwijl ze haar tranen wegveegde.
En dat was het. Haar hart smolt. De hond ging mee naar huis.
Maar Larisa’s man, Vadim, was er fel op tegen. Eerlijk gezegd was hij overal op tegen, behalve op voetbal, het verzamelen van kruiden en het kanaal “Vissen HD”. Zijn argumenten waren simpel:
“— Waarom hebben we een hond nodig? Ze gaat bijten, vuil maken, verharen.”
“— Dus je beschrijft eigenlijk jezelf?” kaatste Larisa terug.
Dat was het eerste alarmsignaal. Zjoezja begreep hun woorden niet, maar voelde intuïtief wie de baas was en wie slechts decor.
In het begin verliep de relatie tussen Vadim en de hond gespannen maar verdraaglijk. Zjoezja sliep op een matje, verhuisde toen naar de bank, en een maand later lag ze vredig te dommelen tegen Larisa aan. Vadim mopperde, maar liet het begaan.
Tot op een avond. De avond die je gerust “De finale der finales” kunt noemen.
Het was zomer, drukkend warm, de ramen stonden open. Larisa kwam terug van werk, op het randje van een zenuwinzinking – als een pitbull met stress. Zjoezja begroette haar blij zoals altijd, bracht een pantoffel. En Vadim, in zijn favoriete onderbroek, at haring van een krant terwijl hij naar een herhaling van een voetbalwedstrijd keek.
