Mijn man gooide mijn hond het huis uit. En ik deed de deur voor zijn neus dicht en zei: “Voor jou is hier ook geen plek meer.”

Toen kwam ik in actie. Ik belde al mijn dierenartscollega’s, we controleerden databases, advertenties, groepen op sociale media. Zjoezja had een uniek uiterlijk: oren als Batman, een staart als een bezem. Je kon haar onmogelijk niet herkennen. Maar niemand had haar gezien.

Larisa begon alle advertenties af te gaan. Aan hekken, in portieken, winkels, zelfs op Avito en Youla. Ze keerde zelfs terug naar “Odnoklassniki” — waar ze trouwens haar eerste tip kreeg van een vrouw genaamd Valentina Michajlovna:

“— Zo’n hond liep hier op het binnenplein! Ze had ogen… als een officier van justitie!”

“— Waar woont u?”

“— In Doebna.”

“— En ik in de Stad.”

“— Nou ja, misschien is ze snel voorbij gerend.”

Dank je, Valentina. Hoop sterft als laatste.

Op de derde dag wist Larisa al niet meer wat slaap was.

Ze dronk liters koffie, haar ogen stonden strak, haar handen beefden. Ze scrolde eindeloos door websites voor vermiste dieren, doorzocht sociale media, liep over markten, sprak elke zwerfhond aan en bood worstjes aan. En in haar hoofd klonk maar één vraag: Waar is ze? Waar is ze? Waar is ze?

En toen, zoals dat altijd gaat in dit soort verhalen, grepen goede mensen in.

“— Ga naar oma Klava. Zij ziet dingen. Haar kat vertelde haar ooit waar een vermist kind was.”

“— Ik zoek een hond, geen kind.”

“— Maakt niet uit. Die kat is universeel.”

Oma Klava woonde in een oud huis waar de geur van katten zich vermengde met was en vergeelde behanglijm. Ze ontving Larisa alsof ze haar al verwachtte. Ze stak een kaars aan, draaide wat bonen boven een bord, sloot haar ogen en fluisterde:

“— Ze is niet alleen. Ze is onder soortgenoten. Er is eten. Er is warmte. Er is een man… maar niet die.”

“— Welke man?!”

“— Een andere. Hij draagt een korte broek. Maar zonder ananassen.”

“— Waarom zijn jullie allemaal zo geobsedeerd door die korte broeken?!”

Op de vierde dag was Larisa bereid alles op te geven: haar werk, haar telefoon, de realiteit. Als Zjoezja niet werd gevonden — dan zou ze een klooster ingaan. Of het bos. Of ten minste een psychiatrisch ziekenhuis met zachte muren.

Maar op de vijfde dag ging de telefoon.