Samenleven met Deborah voelde als een oorlog waar ik me niet voor had aangemeld.
Ik was ‘s ochtends mijn tanden aan het poetsen toen de watertoevoer plotseling stopte.
Haar zelfvoldane blik toen ik haar benaderde, was bijna grappig.
Ze was mijn sleutels, mijn schoenen en zelfs de oplaadkabel kwijtgeraakt. Ik vond ze later terug op de meest onverwachte plekken, bijvoorbeeld in de voorraadkast of onder de bank.
Op maandagochtend was ik mentaal uitgeput, maar vastbesloten om mijn standpunt te verdedigen. Ik had die dag een afspraak met mijn advocaat en alles moest goed gaan.
De witte jurk die ik zorgvuldig had neergelegd, was nu bevlekt met vuil en gras.

“Je meent het toch niet?” riep ik, terwijl ik het huis weer binnenstormde.
“Je hebt mijn kleren in de modder gegooid!” Mijn stem brak van woede.
“Ik heb je niets gedaan, en je behandelt me als een crimineel! Waarom?”
