
Mijn zoon heeft me gisteravond geslagen en ik ben stil gebleven.
Aan het hoofd van de tafel zat sheriff Thomas Reed, zijn hoed netjes naast zijn bord geplaatst. Rechts van hem zat dominee William Harris van First Baptist, met gevouwen handen en een kalme uitdrukking op zijn gezicht. Naast hen zat mijn zus Elaine, die na een kort telefoontje de avond ervoor vanuit Ohio was overgevlogen.
Daniels mond ging open en sloot zich vervolgens weer.
‘Wat… wat is dit?’ fluisterde hij.
‘Ga zitten, Daniel,’ zei sheriff Reed kalm. ‘We moeten het over gisteravond hebben.’
Het enige geluid in de kamer was het tikken van de klok. Daniel stond als aan de grond genageld, zich eindelijk realiserend dat het ontbijt geen verontschuldiging was, maar een afrekening.
Hij aarzelde, keek afwisselend naar de sheriff en de dominee, op zoek naar een vleugje humor dat er niet was, voordat hij zich in de stoel liet zakken alsof al zijn kracht hem had verlaten.
‘Je hebt de politie gebeld?’ snauwde hij, in een poging de controle terug te krijgen. ‘Na alles wat ik voor je heb gedaan?’
Ik keek hem recht in de ogen. ‘Bedoel je dat ik hier drie jaar gratis mag wonen?’ vroeg ik zachtjes. ‘Of dat je tegen me schreeuwt als het eten nog niet klaar is?’