Het was het kussen dat ik had meegenomen uit het huis van mijn moeder in een klein stadje in Oaxaca toen ik in de stad ging studeren, en ik heb het bewaard toen ik met hem trouwde omdat ik zonder dat kussen moeilijk kon slapen.
Hij klaagde er wel eens over, maar ik bewaarde het toch. Ik verliet dat huis in stilte.
Terug in mijn gehuurde kamer zat ik verdwaasd naar het kussen te staren. Terwijl ik aan zijn sarcastische woorden dacht, besloot ik de kussensloop eraf te halen om hem te wassen, zodat hij tenminste schoon zou zijn en ik vannacht goed kon slapen, zonder te dromen over pijnlijke herinneringen.
Toen ik de kussensloop openritste, voelde ik iets vreemds. Er zat iets bobbeligs in de zachte katoenen vulling. Ik stak mijn hand erin en bleef stokstijf staan. Een klein papieren bundeltje, zorgvuldig verpakt in een nylon zakje.
Met trillende handen opende ik het. Er zat een stapel geld in, allemaal biljetten van 500 peso, en een stuk papier dat in vieren was gevouwen.
Ik opende het papier. Het vertrouwde handschrift van mijn moeder verscheen, trillerig en onzeker: ‘Mijn dochter, dit is het geld dat ik voor je heb gespaard voor noodgevallen. Ik heb het onder je kussen verstopt omdat ik bang was dat je te trots zou zijn om het aan te nemen. Wat er ook gebeurt, lijd niet voor een man, mijn liefste. Ik hou van je.’
