— Neem je dochter mee en rot op, Valera! Ik ben je oppas niet, om het kind van een ander op te voeden en ervoor te zorgen terwijl jij besloten hebt te gaan vissen!

Dit was geen rustig gesprek meer. Dit was het gebrul van een gewond dier dat zijn territorium verdedigt. Haar gezicht vertrok, haar ogen brandden van minachting. Alles wat zich maandenlang had opgehoopt—zijn nonchalance, zijn vanzelfsprekende idee dat haar appartement en haar leven nu ook van hem waren, zijn consumerende houding—barstte eruit in die ene schreeuw.

— Jij… hoe durf je dat zo te zeggen waar zij bij is?! — siste hij, en probeerde zich achter het kind te verschuilen als achter een levend schild. — Besef jij wel wat je doet?

— Jij beseft het juist niet! — haar stem sloeg als een zweep. — Jij hebt haar hierheen gesleept als wisselgeld, als een gratis toegangsbewijs voor jouw weekend! Je dacht niet aan je dochter toen je haar meenam—je dacht aan jezelf! Jij bent een onverantwoordelijke vader die zich achter de mannen en het vissen verstopt, en een waardeloze man die vindt dat een vrouw in zijn huis gratis personeel is!

Ze deed een stap naar voren—nu was zíj het die hem naar de uitgang terugdrong. Ze stak haar arm uit en wees naar de voordeur. Haar vinger trilde niet. Hij was hard als een spijker die ze in het deksel van hun relatie sloeg.

— Weg. Uit mijn appartement. Allebei.

De deur ging dicht zonder klap. Gewoon een doffe, zware klik van een duur slot die hem afsneed van het licht en de warmte van het appartement. Valera bleef even staan, nog steeds met de hengelkoker in zijn hand. De koude trappenhuislucht, muf en doordrenkt van andermans sigaretten, sloeg hem in het gezicht. Hij stond daar—vernederd, verslagen—met een klein, trillend meisje dat zich aan zijn broekspijp vastklampte. Vernederd niet alleen voor haar, maar ook voor zichzelf. In zijn wereld, in zijn systeem, gedroegen vrouwen zich niet zo. Ze mochten mokken, huilen, scènes maken—maar ze zetten hem, Valera, nooit de deur uit.

 

De eerste schok maakte snel plaats voor een troebele, hete woede. Zij had dat recht niet. Dit was zijn vrouw, zijn huis—ook al stond het niet op papier zo. Hij had zijn leven, zijn aanwezigheid in dit appartement gestopt. Hij draaide zich om en sloeg met de onderkant van zijn vuist hard op het gladde oppervlak van de deur. Het klonk dof en zwaar.

— Doe open, Ira! — zijn stem was laag, vol ingehouden dreiging. — Wat doe jij nou? Doe open, zei ik!

Als antwoord: geen geluid. Alsof er achter de deur geen levende vrouw was, maar een vacuüm. Die stilte maakte hem alleen maar razender. Hij sloeg opnieuw, harder; zijn knokkels brandden tegen het harde hout. Nastja sniffelde zacht achter hem, maar dat merkte hij nauwelijks. Zijn hele wereld was teruggebracht tot die onbuigzame eikenhouten barrière en degene die erachter stond.

— Daar ga je spijt van krijgen! Hoor je?! Besloten karakter te tonen? Ik zal je karakter laten zien! Doe nú meteen open!

Binnen in het appartement hoorde Irina elke klap, elk woord. Ze was niet ver weggelopen. Ze stond in de gang met haar rug tegen de tegenoverliggende muur en keek naar de deur. Haar hart bonsde ergens in haar keel, adrenaline jaagde door haar aderen, maar geen spier in haar gezicht bewoog. Ze luisterde naar zijn geschreeuw en analyseerde het zoals een arts het piepen in de longen van een patiënt beluistert. Er zat geen berouw in. Alleen gekrenkte trots en de eis dat ze zich zou onderwerpen. Hij vroeg niet—hij commandeerde…

Na een diepe, langzame ademteug duwde ze zich van de muur af en liep naar de keuken. Haar bewegingen waren nadrukkelijk rustig, bijna ritueel. Ze pakte de waterkoker van de standaard, vulde hem met kraanwater. Het ruisen van het water dempte zijn geschreeuw even. Ze zette de waterkoker terug en drukte op de knop. Het blauwe lampje ging branden. Een alledaagse, simpele handeling, midden in deze chaos, gaf haar kracht. Dit was háár keuken, háár waterkoker, háár water.

— Wat moet ik tegen de mannen zeggen?! — klonk het vanaf de overloop. Zijn stem sloeg over van machteloze woede. — Dat een vrouw me het huis uit heeft gezet?! Wil je me voor iedereen voor schut zetten?!

Irina grijnsde in zichzelf, zonder vrolijkheid. Dáár ging het om. Niet om het kind, niet om de relatie, niet om een gezin. Om zijn reputatie bij “de mannen”. Ze deed een keukenkastje open, pakte haar favoriete grote mok met een walvis erop en legde er een zakje kamillethee in.

Het bonzen hield op. Valera werd stil, hij hijgde zwaar. Hij liet zijn voorhoofd tegen de koude deur zakken en probeerde het trillen in zijn handen tot bedaren te brengen. Hij kon niet zo vertrekken. Dat zou een totale nederlaag zijn. Hij moest haar breken.

 

Op dat moment sneed het scherpe gefluit van de kokende waterkoker door het appartement. Dat huiselijke, vredige geluid sijpelde door de deur en sloeg Valera harder om de oren dan welk scheldwoord ook. Zij daarbinnen… zat gewoon thee te drinken. Terwijl hij hier, op die vieze trap, met een kind, stond te koken van woede, zette zij doodleuk haar verdomde thee.

Irina goot het kokende water over het zakje en droeg de mok naar de woonkamer. Het slaan op de deur begon opnieuw, maar nu anders — wanhopig, chaotisch. Ze zette de mok op het tafeltje, pakte de afstandsbediening en zette de audioset aan. De kamer vulde zich met rustige, omhullende saxofoonklanken. Niet hard, precies hard genoeg om te dempen wat er achter de deur gebeurde. Ze ging in de fauteuil zitten, nam de warme mok in haar handen en nam een slok. De muziek, de geur van kamille, haar vertrouwde stoel… ze omringde zich bewust met haar eigen wereld, duwde hem eruit, wiste zijn aanwezigheid uit haar ruimte.

Achter de deur stopten de klappen opnieuw. Door de dikte van het hout en de jazz drong het tot hem door. Ze negeerde hem niet alleen. Ze schrapte hem. Wiste hem uit, als een overbodige regel in een document. Hij hoorde niet meer bij haar leven. Hij was slechts lawaai achter een muur, dat je kunt wegmaken door de muziek wat harder te zetten.