En toen, op een avond, ging de bel. Tamara deed open — en verstijfde. Op de drempel stond Galina Petrovna. Alleen. Zonder Viktor.
— Mag ik binnenkomen? — vroeg ze. Haar stem klonk onverwacht zacht.
Tamara stapte opzij zonder een woord. Galina liep de kamer binnen en keek rond.
— Je hebt het hier gezellig.
— Dank u, — zei Tamara koel. Ze bood haar geen stoel aan. — Waarom bent u gekomen?
Galina zuchtte zwaar.
— Om te praten. Vitya… hij is helemaal kapot. Hij eet niet, slaapt niet.
— Dat spijt me, — antwoordde Tamara kil.
— Nee, dat spijt je helemaal niet! — barstte Galina uit, maar herpakte zich meteen. — Sorry. Ik ben niet gekomen om te ruziën.
— Waarom dan wel?
Ze zweeg even, en toen begon ze te praten:
— Weet je… ik dacht altijd dat ik alles wist. Ik heb mijn zoon grootgebracht, een huis opgebouwd. En toen kwam jij. Jong, zelfstandig. En ik… ik werd bang.
Tamara keek verbaasd op.
— Ja, bang, — ging Galina verder. — Bang dat je mijn jongen van me zou afpakken. Dat ik alleen zou achterblijven. En ik begon te vechten. Maar eigenlijk vocht ik niet tegen jou. Ik vocht tegen mijn eigen angst.
— En nu? — vroeg Tamara rustig.
— Nu is mijn zoon ongelukkig. En jij bent ongelukkig. En ik… ik zie wat ik heb aangericht.
Tamara zweeg. Dit had ze niet verwacht.
— Ik vraag je niet om terug te komen, — zei Galina haastig. — Ik vraag alleen… geef hem een kans. Hij houdt van je. Onhandig, maar hij houdt echt van je.
