Op de bruiloft beledigde de zoon zijn moeder. Hij noemde haar een “stuk uitschot” en een bedelares, en beval haar weg te gaan. Maar zij pakte de microfoon… en hield een toespraak.

Sasjka groeide op. Svetlana deed alles om hem het beste te geven: zijn eerste speelgoed, een felgekleurde jas, lekker eten, een degelijke rugzak.

 

Als hij ziek was, sliep ze aan zijn bed, fluisterde sprookjes, legde kompressen op zijn voorhoofd. Als hij viel en zijn knie openhaalde, rende ze van het autowasstation naar huis, nog onder de zeep, zichzelf verwijtend: hoe kon ik hem zo uit het oog verliezen? Toen hij om een tablet vroeg, verkocht ze haar enige gouden ring – een herinnering aan het verleden.

‘Mama, waarom heb jij geen telefoon, zoals iedereen?’ vroeg hij ooit.

‘Omdat die van jou genoeg voor mij is, Sasjoenja,’ glimlachte ze. ‘Jij bent mijn belangrijkste oproep.’

Hij raakte eraan gewend dat alles zomaar uit de lucht kwam vallen. Dat mama er altijd was, altijd bij hem, altijd glimlachend. Svetlana verborg haar vermoeidheid zo goed als ze kon. Ze klaagde nooit. Ze stond zichzelf geen zwakte toe. Zelfs niet op momenten dat ze gewoon wilde instorten en niet meer opstaan.

Sasjka werd ouder. Zelfverzekerd, charismatisch. Hij deed het goed op school, had vrienden die hem respecteerden. Maar steeds vaker zei hij:

‘Mama, koop nou eens iets van kleding voor jezelf. Je kunt toch niet eeuwig in die… vodden rondlopen?’

Svetlana glimlachte:

‘Goed, jongen, ik zal m’n best doen.’

Maar vanbinnen kneep haar hart zich samen: is hij dan ook… net als de rest?

Toen hij zei dat hij ging trouwen, omhelsde ze hem huilend:

‘Sasjoenja, wat ben ik gelukkig… Ik ga een spierwit overhemd voor je naaien, goed?’

Hij knikte, alsof hij het niet gehoord had.

En toen kwam dat ene gesprek. Het gesprek dat haar brak. ‘Jij bent een schoonmaakster. Jij bent een schande.’ Die woorden sneden als messen. Ze zat lang voor de foto van haar zoon – die waar hij nog klein was, in blauwe kruippakjes, glimlachend naar haar toe.

‘Weet je, kleintje,’ fluisterde ze, ‘ik heb mijn hele leven aan jou gewijd. Alles – voor jou. Maar misschien is het tijd… om nu ook eens voor mezelf te leven.’

Svetlana stond op, liep naar de oude pot waarin ze spaarde “voor moeilijke tijden”. Ze telde het geld. Genoeg. Niet voor luxe, maar voor een net jurkje, de kapper en zelfs een manicure. Ze maakte een afspraak bij een salon aan de rand van de stad, koos een subtiele make-up, een nette haarstijl. Ze kocht een elegante blauwe jurk – eenvoudig, maar perfect passend.

Op de dag van de bruiloft stond ze lang voor de spiegel. Haar gezicht was anders. Niet meer dat van een vermoeide vrouw van het autowasstation, maar van een vrouw met een geschiedenis. Ze keek naar zichzelf – en kon het nauwelijks geloven. Ze kleurde zelfs haar lippen – voor het eerst in jaren.

‘Sasjoenja,’ fluisterde ze, ‘vandaag zie je mij zoals ik ooit was. De vrouw die ooit geliefd werd.’