Mijn naam is Margaret Lewis. Ik ben 68 jaar oud en veertig jaar lang stond mijn leven in het teken van het land van een boerderij in Iowa en de handen van mijn overleden echtgenoot, Robert. We bewerkten dat land samen, doorstonden droogtes, stormen en slopende seizoenen die ons zwaar op de proef stelden, maar ons nooit braken. Toen mijn knieën het uiteindelijk begaven, toen de pijn ondraaglijk werd en ik die niet langer kon verbergen achter koppige trots, verkochten we de boerderij.
Ik geloofde naïef genoeg dat deze verkoop me rust zou brengen.
Het geld was nooit bedoeld om iemand rijk te maken. Het was bedoeld om mij in leven te houden. Om de dokters, de medicijnen en een bescheiden dak boven mijn hoofd te betalen terwijl ik bij mijn zoon Daniel en zijn vrouw Emily verbleef, “voor een korte tijd”, zoals zij het noemden. Ik geloofde die woorden. Ik vertrouwde mijn zoon.
Dat vertrouwen stierf in mijn keuken.
Daniel kwam die middag binnen met de verkoopdocumenten van de boerderij in zijn hand, met een geforceerde, bijna ingestudeerde glimlach. Hij ging niet zitten. Hij vroeg me niet hoe het met mijn knieën ging. Hij verzachtte zijn stem zelfs niet.
‘Je moet het geld naar mij overmaken,’ zei hij. ‘Alles.’
vervolg op de volgende pagina
