‘Hier,’ zei hij zachtjes. ‘Drink dit, je bent vast moe.’
Zijn stem was zacht als de bries van de nacht.
Hij trok de deken over zich heen, deed het licht uit en ging op de rand van het bed zitten.
De stilte was verstikkend.
Ik sloot mijn ogen, mijn hart bonkte in mijn keel, en wachtte op iets tussen angst en nieuwsgierigheid in.
Even later sprak hij zachtjes, zijn stem trillend:
‘Je kunt slapen, Sarah. Ik zal je niet aanraken. Niet voordat je er klaar voor bent.’
In de duisternis zag ik hem op zijn zij liggen, met zijn rug naar me toegekeerd, op grote afstand – alsof hij bang was me pijn te doen door me aan te raken.
Mijn hart werd plotseling week.
