De begraafplaats was een toneel van onuitgesproken wrok, een plek waar de lucht niet zwaar aanvoelde van verdriet, maar van berekening. Terwijl oma Cassandra in de aarde werd neergelaten, stond ik apart van de rest van de familie, mijn vingers verstrengeld in het versleten leer van Berta’s riem. Berta, een golden retriever met een snuit zo wit als de wintervorst, jankte zachtjes. Ze was al meer dan tien jaar oma’s schaduw – het enige wezen, grapte oma vaak, dat geen prijskaartje had.
Oma was een vrouw met een formidabel vermogen en nog formidabelere principes. Ze had vanuit het niets een textielimperium opgebouwd en verwachtte dezelfde vastberadenheid van haar nakomelingen. Ze zou een opleiding aan een prestigieuze universiteit betalen, maar ze zou je geen auto kopen. Ze zou een start-up financieren, maar ze zou je huur niet betalen. Deze filosofie had haar een grote schare kinderen en kleinkinderen opgeleverd die haar niet zagen als een matriarch, maar als een kluis met een frustrerend complexe combinatie.
De laatste zes maanden van haar leven, terwijl kanker langzaam haar vitaliteit wegnam, was het stil geworden in huis aan Willow Lane. Mijn moeder, tante Florence en oom Jack waren jaren geleden al gestopt met bellen, vanwege haar « emotionele kilheid ». Ik was de enige die bij haar introk. Het was uitputtend om mijn slopende diensten als verpleegkundige te combineren met de palliatieve zorg voor oma, maar het voelde goed. Tijdens die stille nachten praatten we niet over geld. We praatten over de patiënten die ik had geholpen en de boeken die ze had gelezen. Zelfs toen ik een torenhoge reparatierekening voor mijn oude auto kreeg, klopte ze me gewoon op de hand en zei: « Je bent verpleegkundige, Meredith. Jij weet hoe je dingen moet repareren. Je komt er wel uit. »
