De begrafenis was voorbij en de ‘gieren’, zoals oma ze had genoemd, cirkelden rond de woonkamer. Mijn moeder liep heen en weer over de houten vloer, haar ogen scanden de schilderijen aan de muur alsof ze in gedachten prijskaartjes op de lijsten plakte. Oom Jack keek om de paar minuten op zijn gouden horloge, terwijl mijn neven, Tom en Alice, met hun kin naar het plafond gericht zaten en alvast een erfenis uitgaven die ze nog niet hadden gekregen.
‘Herinner me even, Meredith,’ zei tante Florence, met een stem die doorspekt was met kunstmatige zoetheid, ‘doe je dat… verpleegstersgedoe nog steeds?’
‘Ja,’ antwoordde ik, terwijl ik op de rand van een stoel ging zitten en Berta haar zware hoofd op mijn knie liet rusten.
‘Je had echt naar je vader moeten luisteren,’ onderbrak oom Jack. ‘Toms autobedrijf breidt uit en Alices salons zijn hét gesprek van de stad. Je hebt je met zo weinig tevreden gesteld.’
‘Ik help mensen,’ zei ik zachtjes. ‘Dat is genoeg.’
Mijn moeder slaakte een theatrale zucht van teleurstelling. « Ik weet echt niet waar ik de fout in ben gegaan met haar. »
De spanning werd doorbroken door de aankomst van meneer Johnson, een man wiens aktetas het gewicht van de hele wereld leek te dragen. Hij kwam de kamer binnen en weigerde plaats te nemen, waarna hij een houding aannam die suggereerde dat hij liever ergens anders was geweest.
‘Ik zal het kort houden,’ begon meneer Johnson met een vlakke stem. ‘Cassandra was heel specifiek. Geen van de biologische kinderen of kleinkinderen in deze zaal zal een directe erfenis in contanten ontvangen, noch de eigendomsrechten van dit landgoed.’
