Verscholen achter een den in het bos wilde Ksjusja haar man verrassen, maar ze verstijfde toen ze zijn telefoongesprek opving.

Ksjusja hurkte neer naast een breed uitgroeiende den en kon haar ogen niet geloven: een hele familie van eekhoorntjesbroden prijkte bij de wortels, alsof iemand ze expres keurig op een rijtje had gezet.

De warme septemberzon viel door de dichte kronen van sparren en dennen, waardoor een grillig spel van licht en schaduw ontstond op de met mos bedekte grond.

In de lucht hing een zware geur van hars, vermengd met de geur van rottende bladeren en die bijzondere frisheid die het bos na een regenbui krijgt.

Ze pakte het mes met het houten handvat — een cadeau van haar vader, jaren geleden gekregen — en begon voorzichtig haar vondst af te snijden.

Elke paddenstoel legde ze in de gevlochten mand die ze afgelopen voorjaar zelf had gemaakt van wilgentenen.

De hoeden van de eekhoorntjesbroden waren stevig en vlekkeloos, zonder één wormgaatje. Ze stelde zich al voor hoe ze ze ’s avonds in de keuken zou schoonmaken, hoe het huis zich zou vullen met de geur van gebakken aardappelen met paddenstoelen, hoe Alina om een extra portie zou vragen en Lesja zou zeggen dat niemand zo’n baksel maakt als zijn vrouw.

— Ksjusj! — klonk de stem van haar man ergens diep in het bos. — Ksjusj, waar ben je?

Ksjusja giechelde en verstopte zich snel achter de brede stam van de den.

Lesja sloop thuis altijd achter haar aan om haar voor de grap te laten schrikken.

Wanneer ze de afwas deed na het avondeten, de was ophing op het balkon, of bij het fornuis stond en de soep roerde.

Hij legde altijd plotseling een hand op haar schouder, waardoor ze opsprong van schrik en liet vallen wat ze in haar handen had. Nu was het haar beurt om hem een beetje te laten schrikken en erom te lachen.

Ze drukte zich tegen de ruwe bast van de oude den en luisterde naar de naderende stappen.

Lesja liep rustig door het bos, bleef soms staan — waarschijnlijk om paddenstoelen te zoeken in het gras.

Het mos, vermengd met sparrennaalden, ritselde herkenbaar onder zijn laarzen. In de verte klopte een specht.

Toen hoorde ze dat haar man met iemand sprak. Eerst dacht ze dat hij andere paddenstoelenzoekers was tegengekomen.

Dat gebeurt vaak, vooral in het weekend wanneer de halve stad Tver de bossen buiten de stad in trekt. Maar er waren geen andere stemmen te horen.

Blijkbaar had iemand hem gebeld. Ksjusja wilde net uit haar schuilplaats komen en zich aan haar man laten zien, toen ze zijn woorden opving. De mand gleed uit haar vingers, en alle paddenstoelen rolden over de met mos bedekte grond, als kostbare parels uit een gebroken ketting.

— Katjoesj, natuurlijk mis ik je verschrikkelijk en kan ik niet wachten om je te zien! — zei Lesja teder. — Ja, mijn liefje, een stevige kus, ik hou waanzinnig veel van je en omhels je!

Ksjusja leunde met haar rug tegen de ruwe bast van de den. Ze kreeg geen lucht meer.

Tien jaar was ze met hem getrouwd, ze hadden hun dochtertje Alina, een gelukkig gezin — en ineens leek alles zo breekbaar, als een kaartenhuis dat uiteenvalt zodra je ertegen blaast.

Haar man sprak nog vijf minuten door, maar zij luisterde niet meer.

Toen Lesja eindelijk ophing, begonnen zijn stappen zich van haar te verwijderen. Hij liep steeds dieper het bos in, terwijl zij achterbleef met haar gedachten en de over de grond verspreide paddenstoelen.

Ksjusja ging op het zachte mos zitten, vlak bij de wortels van de den, en hief haar hoofd naar de hemel.

Door de dikke wirwar van takken heen was de lucht helderblauw — zo schoon en zo ver weg, dat ze het liefst in die blauwheid wilde oplossen en nergens meer aan dacht.

Zo had ze altijd gehandeld in de moeilijkste momenten van haar leven — ze zocht antwoorden en troost bij haar vader, die stierf toen ze vijftien was.

Het was toen ook herfst, de berken waren ook geel buiten het raam van de ziekenkamer, en het leek alsof het leven voorbij was en geluk nooit meer zou terugkomen.

Maar ze overwon het, studeerde, ontmoette Lesja, kreeg Alina, bouwde een gezin op. En nu was het weer herfst, weer gele bladeren, en weer leek het alsof alles instortte.

— Waarom overkomt mij dit, papa? — fluisterde ze naar de lucht.

Er kwam natuurlijk geen antwoord. Dat was er nooit geweest, hoe vaak ze het ook vroeg.

Boven haar ruiste het in de takken, ergens ver weg klonk een koekoek.

Ksjusja bleef nog vijftien minuten zo zitten, veegde toen haar wangen met haar mouw droog en besloot zich te herpakken.

Tranen en zelfmedelijden hadden nog nooit iemand geholpen, maar berekening en een koel hoofd kunnen wonderen doen.

Ze verzamelde de uitgevallen paddenstoelen weer in de mand, stond op, klopte de sparrennaalden van haar jas en spijkerbroek en keek rond.

In de verte tussen de stammen zag ze de gestalte van haar man in zijn geruite overhemd. Lesja droeg het al drie jaar in het bos, gekocht in een of een andere winkel aan de Trezsvjatskaja.