Viktor weigerde de operatie voor zijn vrouw te betalen en vond alvast een plek voor haar op het kerkhof, terwijl hij zelf met een andere vrouw naar Parijs vertrok. Maar bij zijn terugkeer…
Viktor stond bij het raam van de ziekenhuiskamer en keek naar de grijze oktoberregen. De arts was zojuist vertrokken en liet een zware stilte achter zich.
— Heb je gehoord wat hij zei? — Anna’s stem was zwak, bijna fluisterend. — De operatie is duur. Heel duur.
— Ik heb het gehoord, — Viktor draaide zich niet om.
— Hoeveel hebben we gespaard voor de woning?
— Genoeg voor de eerste aanbetaling. Bijna drie miljoen.
Anna sloot haar ogen. Tweeëntwintig jaar huwelijk, tweeëntwintig jaar op alles besparen. Ze naaide haar eigen jurken, hij reed in een oude auto. Hun dochter Katja was volwassen geworden, getrouwd en naar een andere stad verhuisd. En zij bleven sparen voor een eigen woning, een appartement waar ze oud konden worden.
— De operatie kost tweeënhalf, — zei ze. — Bijna al ons geld.
— Dat weet ik.
— En als het niet helpt?
Viktor draaide zich eindelijk om. In zijn ogen zag ze niet wat ze zocht. Geen vastberadenheid, geen bereidheid om alles te geven. In plaats daarvan zag ze iets anders — vermoeidheid, irritatie, misschien zelfs opluchting.
— De dokter zei: vijftig procent kans, — zei hij langzaam. — De helft. En als het niet helpt, blijven we met niets achter. Zonder geld, zonder appartement. En zonder jou.
Anna voelde hoe er iets in haar brak. Niet van angst om te sterven. Van inzicht.
— Je wilt het geld niet riskeren, — het klonk niet als een vraag.
— Anja, wees realistisch. Je bent eenenvijftig. Je hebt kanker in stadium vier. Zelfs na de operatie geven de artsen je maximaal twee jaar. Maximaal! En waarschijnlijk minder. En die jaren breng je door in ziekenhuizen, met chemo, met pijn. Is het dat waard?
— Voor jou is het dat niet waard, — ze draaide zich naar de muur.
— Daar gaat het niet om. Ik denk aan jou. Waarom zou je lijden? Er is palliatieve zorg, er zijn pijnstillers…
— Je hebt alles al besloten.
Viktor kwam dichterbij, maar raakte haar niet aan.
— Ik heb een goede plek gevonden. Op het Noordelijk kerkhof, onder de berken. Een rustige plek. Ik betaal alles zoals het hoort, ik laat een monument neerzetten, wat je maar wilt. Van marmer. Met een foto van jou, waar je nog jong bent, mooi.
Anna lachte — een lach die angstaanjagender was dan tranen.
— Je hebt al een plek voor me uitgezocht op het kerkhof. Terwijl ik nog leef.
— Doe niet zo. Ik wil alleen dat je je geen zorgen maakt. Dat je weet dat er voor je gezorgd wordt.
— Voor mij wordt gezorgd als ik dood ben. Maar zolang ik leef, wil jij het geld voor het appartement behouden.
— Voor óns appartement! Waar ík moet wonen! Ik moet nog jaren verder, Anja. Ik ben vierenvijftig. Wat moet ik zonder woning, zonder geld?
Ze sloot haar ogen. Verder praten had geen zin meer.
Katja kwam twee dagen later aangevlogen. Lang, mooi, lijkend op haar moeder in haar jeugd. Ze ging naast het bed zitten en pakte Anna’s hand vast.
— Mam, ik weet alles al. Ik kan geld geven voor de operatie. Ik heb spaargeld.
— Nee, — Anna schudde haar hoofd. — Dat is jouw geld. Jij moet kinderen grootbrengen. Je vader heeft me uitgelegd dat de operatie waarschijnlijk toch niet helpt.
