— Waar haal je het vandaan dat ik mijn hond zou wegdoen, die ik al had gevonden nog vóór ik jou kende?! Omdat je moeder bang is voor microben? Dan komt ze hier maar niet! En als ik moet kiezen tussen haar en de hond, dan verbied ik jóú ook nog om hier binnen te komen!

Zij liep erlangs, pakte uit de kast haar eigen mok en schonk water uit de kraan. ’s Avonds zette hij een film op die ze al lang samen wilden kijken. Zij pakte zonder een woord te zeggen een boek van de plank, ging in de stoel zitten en sloeg demonstratief pagina’s om, zonder ook maar naar het scherm te kijken.

 

Jegor hield het niet vol. Hij zwierf door het appartement als een rusteloze geest, telkens botsend op onzichtbare grenzen. Zijn pogingen om het dagelijks leven te herstellen liepen stuk op haar kille onverschilligheid. Maar de echte aanval kwam van een andere kant. De volgende dag, toen Jegor op zijn werk was, begon zijn telefoon te trillen.

Aljona zag het — op het scherm stond ‘Mama’. Hij nam de telefoon mee naar de slaapkamer en deed de deur stevig achter zich dicht. Het gesprek was kort, maar toen Jegor weer naar buiten kwam, droeg zijn gezicht het masker van schuldige vastberadenheid. Hij begon niet over de hond. Hij kwam via een omweg.

— Heb je het vlees in de koelkast gecontroleerd? Volgens mij ruikt het niet zo best, — zei hij, terwijl hij over haar schouder keek toen ze het avondeten maakte.

— Dat denk je maar, — sneed ze af, zonder zich om te draaien.

Een uur later, toen ze stof stond af te nemen, kwam hij weer naar haar toe.

— Luister, zullen we een luchtreiniger kopen? Eentje met meer vermogen. Er is veel stof en… nou ja, allerlei geuren. Is goed voor de gezondheid.

Aljona stopte en draaide zich langzaam naar hem om.

— Welke geuren storen je, Jegor?

Hij werd rood en wist zich geen houding te geven, niet voorbereid op een directe vraag.

— Nou ja… eigenlijk… het ruikt naar hond. Laten we eerlijk zijn.

— Die geur stoorde je de afgelopen drie jaar niet. Hij begon je gisteren pas te storen, na het ultimatum van je moeder. Ga en zeg haar dat haar tactiek niet werkt.

Ze ging weer verder met schoonmaken en liet hem midden in de kamer staan. Hij begreep dat hij zijn missie had verknoeid. Maar Tamara Igorjevna was niet iemand die terugdeinst. Die avond, toen Jegor van zijn werk terugkwam, stond ze hem op te wachten bij de ingang.

Niet om naar boven te gaan, niet om zich op te dringen als bezoek. Ze stond gewoon bij het bankje, ingepakt in haar strenge mantel, als een veldheer die de frontlinie inspecteert. Aljona zag hen door het raam. De scène sprak boekdelen.

De moeder, druk gebarend, was hem iets in het hoofd aan het hameren. En Jegor — een lange, sterke man — stond voor haar met hangende schouders en een gebogen hoofd, af en toe knikkend.

Hij leek niet op een volwassene die gezinsproblemen bespreekt, maar op een schuldige schooljongen die voor de hele klas wordt uitgescholden.

Aljona stapte weg van het raam. Ze voelde geen woede. Ze voelde hoe er vanbinnen iets definitief bevroor. De laatste kruimels respect, warmte, illusies — alles veranderde in ijzige stof.

Ze keek naar Archie, die sliep en zachtjes piepte in zijn droom, en begreep dat deze oude, zieke hond meer waardigheid en wilskracht had dan haar man.

Toen Jegor het appartement binnenkwam, was hij anders. Niet schuldig. Opgefokt en boos. Hij liep de keuken in zonder zijn schoenen uit te doen, trok de koelkast open en smeet hem met kracht dicht. Daarna liep hij, nog steeds zwijgend, de slaapkamer in.

Aljona hoorde hoe hij daar heen en weer liep, hoe het parket kraakte onder zijn zware stappen. Hij bereidde zich voor. Hij verzamelde moed voor een nieuwe bestorming.

Hij begreep niet dat de vesting niet alleen klaar was voor een belegering. De vesting had al besloten alle bruggen te verbranden en onder het puin zowel de aanvallers als zichzelf te begraven.

Hij wachtte bijna een etmaal. Draaide eromheen, deed alsof het normale leven doorging, en hij waste zelfs zijn afwas — iets wat hij al maanden niet had gedaan. En toen, de volgende avond, toen Aljona in een fauteuil zat met haar laptop, en Archie aan haar voeten lag, kwam Jegor naar haar toe met twee koppen dampende thee.

Eén zette hij op het bijzettafeltje naast haar. Hij ging niet zitten. Hij bleef staan, met zijn heup tegen de armleuning van de bank, alsof hij een nonchalante nabijheid wilde suggereren.

— Aljona, ik heb de hele nacht nagedacht, — begon hij met die zachte, inschikkelijke stem die hij gebruikte wanneer hij wijs en zorgzaam wilde lijken. — Je hebt gelijk, een asiel is geen optie. Ik heb me laten gaan. Het is onze hond, onze vriend.

Aljona tilde langzaam haar blik van het scherm naar hem op. Ze zei niets en liet hem praten, zoals een rechercheur een verdachte zijn verhaal laat opdissen. Ze zag de tactiekwissel, voelde de valsheid in elk woord. Dit was niet zijn intonatie. Dit was de intonatie van zijn moeder, gefilterd door zijn zwakte.

— Maar begrijp mij ook, — ging hij verder toen hij merkte dat ze luisterde. — Mama zal niet kalmeren. Haar bloeddruk schiet omhoog, ze slaapt ’s nachts niet, ze maakt zichzelf gek. Ze is van de oude stempel, bang voor infecties, vuil… Het is niet uit kwaadheid, het is gewoon angst. En daardoor is het bij ons thuis oorlog. Jij bent gespannen, ik sta tussen twee vuren. Niemand wordt hier beter van.

Hij pauzeerde, pakte zijn kop op en nam een slok. Het was een doordachte beweging, bedoeld om te laten zien dat dit geen ultimatum was, maar een rustige overweging.

— En ik heb iets bedacht. Een compromis. De datsja van jouw ouders staat in de herfst toch bijna leeg. Daar is een enorme tuin, frisse lucht. Wat als we Archie daarheen brengen? Slechts voor een paar maanden. Dan wordt mama rustig en houdt ze op ons lastig te vallen.

We gaan elke weekend naar hem toe. Elke! We nemen vlees mee, wandelen met hem in het bos. Daar heeft hij het zelfs beter dan in een benauwd appartement. En daarna, als alles is gaan liggen, bedenken we wel iets. Wat zeg je? Dit is toch een oplossing.