— Waar haal je het vandaan dat ik mijn hond zou wegdoen, die ik al had gevonden nog vóór ik jou kende?! Omdat je moeder bang is voor microben? Dan komt ze hier maar niet! En als ik moet kiezen tussen haar en de hond, dan verbied ik jóú ook nog om hier binnen te komen!

Hij keek haar hoopvol aan. In zijn ogen lag een smeekbede: alsjeblieft, stem toe, laten we hiermee ophouden. Hij geloofde oprecht dat zijn voorstel briljant was. Het loste zijn hoofdprobleem op — de druk van zijn moeder — maar zag er tegelijk uit als zorg voor iedereen.

Op dat moment brak er in Aljona iets onherstelbaar. Het was niet eens teleurstelling. Het was inzicht, koud en helder als een winterse dageraad. Ze zag hem plots niet als haar man, niet als iemand die dichtbij stond, maar als een vreemd, ingewikkeld mechanisme dat de wil van een ander doorgeeft. Hij zocht geen compromis. Hij zocht een manier om haar te laten toegeven, verpakt in mooi papier van “bezorgdheid”.

Een oude, zieke hond die zijn hele leven bij haar had doorgebracht, naar een leeg, koud huis sturen. “Voor een paar maanden.” Ze wist dat het een leugen was. Over twee maanden was er een nieuwe reden. En daarna nog één. Het was verbanning, vermomd als vakantie.

En toen veranderde ze. De spanning verdween uit haar schouders. Haar gezicht, tot dan toe als een gebalde vuist, ontspande. Ze klapte haar laptop langzaam dicht, legde hem opzij en keek Jegor aan. Rustig, recht, zonder een spoor van vijandigheid.

— Goed, Jegor, — zei ze vlak. — Ik begrijp je. Je hebt gelijk. Deze situatie moet worden opgelost. En voorgoed.

Jegor geloofde zijn oren niet. Op zijn gezicht verscheen zo’n oprecht, kinderlijk gevoel van opluchting dat Aljona even bijna medelijden met hem kreeg. Hij richtte zich op, klaar om haar te omhelzen, om de overwinning te vieren.

— Echt? Aljona, ik wist dat je me zou begrijpen! Ik ben zó blij!

— Wacht even, — hield ze hem tegen. — Ik zei dat de situatie opgelost moet worden. Niet dat ik ermee akkoord ga mijn hond in ballingschap te sturen. Laten we het zo doen: zodat er geen doorgefluister en geen kapotte-telefoon-gedoe meer is. Laten we je moeder nu meteen bellen. En alles met z’n drieën bespreken. Jij, ik en zij. Zoals volwassenen.

Jegor straalde. Dit was zelfs beter dan hij zich had kunnen voorstellen. Het conflict kwam voor een gezamenlijk “tribunaal”, waar hij samen met zijn moeder Aljona natuurlijk wel zou kunnen dwingen. Hij zag de val niet. Hij zag het einde van zijn marteling…

— Natuurlijk! Ja, dat is een uitstekend idee! Bel haar!

Aljona pakte haar telefoon. Haar vingers trilden niet. Ze streek langzaam over het scherm, opende haar contactenlijst en scrolde naar beneden. Jegor keek haar ongeduldig aan, als een kind dat op een cadeau wacht. Ze vond het nummer, simpel en officieel opgeslagen: ‘Tamara Igorjevna’.

Ze tikte erop. En nog vóór ze de telefoon aan haar oor bracht, keek ze haar man nog één keer recht in de ogen. In haar blik zat geen liefde meer en geen woede. Alleen de koude, genadeloze vastberadenheid van een chirurg vlak voor een operatie.

De lange kiestonen uit de luidspreker waren het enige geluid in de kamer. Ze telden de laatste seconden af van de wereld die Jegor zo wanhopig probeerde te bewaren. Hij keek naar Aljona, en zijn blije glimlach gleed langzaam van zijn gezicht en maakte plaats voor verbazing.