—‘Wat héb jij gedaan?!’ barstte haar man uit toen hij de waarheid over de verrassende woning hoorde…

Hij sloeg de deur dicht.

Lena ging op een krukje zitten. Het gezin kapotmaken. Die woorden hoorde ze al twintig jaar. Ze mocht geen promotie aannemen — Petja zou zich dan ‘gekwetst voelen’. Ze mocht niet met vriendinnen op vakantie — ‘een echte vrouw rust alleen uit met haar man’ (oftewel: op de datsja van Olga Igorjevna, aardappelen rooien). Ze mocht geen dure parfum kopen — ‘waarom, je zit toch thuis, en voor de fabriek spuit ik mezelf wel met “Sjipro” in’.

Haar hele leven had ze geleefd onder de druk van dat eeuwige zo hoort het. En nu eiste dat zo hoort het dat ze vijftien miljoen zou afstaan aan een man die de aanschaf van een Patriot-jeep als het toppunt van mannelijkheid beschouwde.

Ze belde Raisa. Haar nicht. Rája werkte bij het gemeentelijk loket en was gescheiden, scherp van tong en ongelooflijk wijs.

— Rája, hoi. Heb je zin in een ‘circusvoorstelling’? — vroeg Lena vermoeid.

— Een rondreizende? — grinnikte Rája aan de andere kant van de lijn. — Te oordelen naar je stem: het tentje van Olga Igorjevna?

Lena vertelde alles. Rája zweeg, ademde alleen zwaar in de hoorn.

— Lenka, — zei ze eindelijk. — Ik heb een verhaal voor je. Leerzaam. Er werkte bij ons een vrouw, Antonina. Zo stil als een muis. En haar man — nou ja, jouw Petja, maar dan in profiel. Ook zo’n ‘hoofd van het gezin’. En toen kreeg Tonja van haar oma een huisje in de regio Moskou geërfd. Klein, maar van haarzelf.
Rája pauzeerde, waarschijnlijk om een sigaret op te steken. — En die ‘gezinsleider’ begon exact hetzelfde liedje te zingen. ‘Dat hoort niet, zet het op mijn naam, ik ben de man, ik breid het uit, ik investeer’. En Tonja… heeft getekend. Weet je wat er na een half jaar gebeurde?

— Wat? — fluisterde Lena.

— Hij verkocht dat huis. Kocht een eenkamerwoning in Bibirevo en… jawel, zette die op naam van zijn moeder. En Tonja zette hij op straat. Ze kwam bij me om de scheidingspapieren aan te vragen, haar handen trilden zo dat ze amper een pen kon vasthouden. ‘Hoe kan dat nou,’ zei ze, ‘Rája, hij is toch… het hoofd?’

— En jij? — vroeg Lena.

— Ik zei tegen haar: Tonja. Het hoofd is degene die iets het huis ín brengt. En wie iets uit het huis wegsleept, heet anders. Met een V. Een dief.

Lena zweeg.

— Len, — zei Rája nu serieus. — Het zijn jouw spullen. Jouw kans. Voor jou en de kinderen. En Petja… Als hij een echte vent is, overleeft hij het wel dat zijn vrouw geld heeft. En als hij… nou ja, gewoon een werknemer van een kippenfabriek is — waarom heb je zo’n ‘actief’ dan nodig? Weg ermee. Niet-verhandelbaar.

Lena legde de telefoon neer. Ze ging voor de spiegel staan. Een vijfenveertigjarige vrouw keek haar aan — mooi, maar uitgeput. Ze rook aan haar pols. Haar favoriete Amouage. De geur van wierook, rozen en onafhankelijkheid. Ze had hem van haar laatste bonus gekocht, stiekem voor Petja.

’s Avonds kwam Petja woedend thuis. De dienst was duidelijk zwaar geweest. Hij stonk alsof hij alle vleeskuikens persoonlijk had omhelsd.

— Nou?! — blafte hij vanaf de drempel. — Wanneer gaan we die volmacht regelen?

Lena zat rustig in de fauteuil. De kinderen, die de spanning voelden, zaten stil in hun kamer.

— Nooit, Petja, — zei ze zacht.

— Wát?! — Hij sprong zelfs op. — Ben je gek geworden, idioot?!

— Ik heb besloten, Petja, om voor de kinderen elk een eigen appartement te kopen. Zodat ze normaal kunnen leven. En voor mezelf — een kleine studio.

— En ik dan?! — brulde hij. — En ik?! En de jeep?!

— En jij, Petja… — Lena stond op. In haar stem klonk datzelfde staal waar haar klanten zo van hielden. — Jij krijgt jouw aandeel in dit appartement. Bij de scheiding.

Petja hapte naar adem. Zijn gezicht liep rood aan.