Daar begon wat ik later ‘de invasie’ ben gaan noemen. Niet boosaardig, niet openlijk vijandig, maar wel doelgericht en vastberaden. Mijn schoonmoeder begon het huis in te nemen. Alsof haar komst het begin was van een nieuw hoofdstuk in het leven van ons huis.
Op de tweede dag verdeelde ze al de ruimtes.
— Dit bankje op de veranda – dat is mijn haakhoekje. Hier schijnt lekker de zon. En dat keukenkastje – perfect voor mijn potten met ingemaakte groente. Jullie koken toch niet, Sveta, dus ik zal ervoor zorgen.
Ik besloot te observeren. Ik wilde weten hoe ver ze zou gaan. Al snel begonnen de “aanbevelingen”:
— Dat behang is verschrikkelijk! Ik heb thuis nog mooie met bloemetjes liggen. Die breng ik mee. En in de woonkamer moet echt een tapijt komen, anders is het te kil. Ik heb er eentje – een beetje versleten, maar voor op het platteland voldoet hij prima.
Andrej fluisterde telkens tegen me:
— Sveta, wees niet boos. Ze wil alleen maar helpen.
Op een dag kwam ik vroeger dan gewoonlijk aan (we woonden toen nog in de stad en kwamen alleen in het weekend), en trof een bizarre situatie aan. Olga Maksimovna, gekleed in mijn oude ochtendjas, stond in onze slaapkamer druk het behang van de muren te trekken – precies het behang dat Andrej en ik er net zelf op hadden geplakt. Naast haar lag een rol met zachtroze madeliefjes – typisch iets voor een oma die gelooft dat “gezelligheid met bloemetjes begint”.
