— Zolang je niet al het geld terugbrengt dat je uit mijn spaarpot aan je broer hebt gegeven, hoef je niet meer naar huis te komen! Ik spaarde dat geld niet voor hem, maar om een auto voor mezelf te kopen! Dus ga naar hem toe en haal het terug, hoe je dat ook doet!

In de oorverdovende stilte van het trappenhuis klonk het klikken van het slot als een schot. Roma bleef een paar seconden staan, wezenloos starend naar het gladde oppervlak van de deur, zonder zelfs maar een kijkgaatje. Hij voelde de kou niet die door zijn dunne huis-T-shirt heen beet. Hij voelde gekwetstheid. Hete, onrechtvaardige, kinderlijke gekwetstheid. Geen berouw om…

Hij voelde geen berouw om wat hij had gedaan — nee. Zijn brein, draaiend op pure zelfbescherming, had al een verdedigingsmuur opgetrokken: hij was geen dief, hij was een redder. Hij had het huwelijk van zijn broer gered, hij had gehandeld als een echte man, als het hoofd van de clan dat middelen herverdeelt naar waar ze harder nodig zijn. En Inga… zij begreep het gewoon niet. Zij bleek kleinzielig.

Hij liep de trap af, en met elke trede werd zijn gekwetstheid sterker, overwoekerd door rechtvaardige woede. Hoe hád ze het gedurfd? Hem, haar eigen man, de deur uit te zetten als een betrapte puppy? Vanwege geld! Vanwege papiertjes die ze in een schoenendoos verstopte, als een of andere woekerende oude vrouw.

Zijn gedachten schoten alle kanten op, maar kwamen telkens op één ding neer: hij had gelijk en zij niet. Hij stapte in de auto; het koude leer van de stoel bracht hem een beetje bij zinnen. Waarheen nu? Vierentwintig uur. Ze had hem vierentwintig uur gegeven. Die gedachte wekte geen paniek, maar een spottende grijns. Dacht ze echt dat hij nu zijn broer zou gaan uitknijpen — een broer die waarschijnlijk al in gedachten op een strand in Thailand lag? Belachelijk.

Roman startte de motor en reed naar Denis. Niet voor het geld. Voor begrip. Voor bevestiging dat híj gelijk had. Hij moest van iemand anders horen dat hij een held was, geen misdadiger.

In het appartement van Denis werd hij ontvangen door warm licht en de geur van iets nieuws — ofwel parfum, ofwel pas uitgepakte spullen. Uit de kamer klonken Lera’s lach en muziek. Op de vloer in de gang stond een halfopen koffer, waar de rand van een felgekleurde pareo uit stak.

Roman liep de kamer in. Denis en Lera zaten op de vloer, omringd door een berg nieuwe shorts, T-shirts en badkleding, en knipten de kaartjes eraf. Toen Denis Roman zag, verscheen er een brede glimlach op zijn gezicht.

‘O, mooi zo, broer! We stellen hier net een garderobe voor het paradijs samen. Kijk eens wat voor bril Lera heeft gescoord!’

Lera zwaaide vrolijk met haar nieuwe zonnebril met een modieus montuur. Hun zorgeloosheid, hun geluk dat van zijn geld was gekocht — of beter gezegd, van Inga’s geld — wekte bij Roman geen greintje jaloezie of woede op. Integendeel: hij voelde trots. Dít was het tastbare bewijs van zijn edele daad.

‘Inga weet het,’ zei Roman zacht. En langzaam verdween de glimlach van Denis’ gezicht.

‘“Weet het”? Wat bedoel je?’ vroeg hij, terwijl hij de schaar neerlegde. Lera hield op met lachen en keek Roman nieuwsgierig aan.

‘Heel letterlijk. Ze vond de lege doos. Ze heeft me het huis uitgezet. Ze zei dat ik niet terug hoefde te komen zonder het geld. Ze gaf me vierentwintig uur.’

Denis floot zacht tussen zijn tanden. Hij keek naar Lera en daarna weer naar Roman. In zijn blik zat geen angst, geen schuldgevoel. Alleen lichte irritatie — zoals bij een plotselinge regenbui die dreigt een picknick te verpesten.

‘Ach kom op, ontspan,’ hij klopte Roman op de schouder. ‘Vrouwen. Die zijn altijd zo. Ze draait even door en komt wel weer bij. Ben je soms pas net getrouwd of zo? Ze schreeuwt wat, rammelt met de borden, en daarna komt ze zelf wel aanzetten om het goed te maken.’

‘Ze schreeuwde niet, Den,’ Roman schudde zijn hoofd. ‘Dat is juist het punt. Ze heeft me gewoon… eruit gezet. Ze zei dat ik jouw nier maar moest verkopen als het nodig was.’