— Zolang je niet al het geld terugbrengt dat je uit mijn spaarpot aan je broer hebt gegeven, hoef je niet meer naar huis te komen! Ik spaarde dat geld niet voor hem, maar om een auto voor mezelf te kopen! Dus ga naar hem toe en haal het terug, hoe je dat ook doet!

Denis barstte in lachen uit. Hardop, oprecht.

‘Een nier! Nou, die kan er wat van! Luister, vooral niet meegaan in dat gemanipuleer. Ben je een vent of niet? Je hebt je broer geholpen, je hebt een gezin gered. Dat is een daad! En zij heeft het over wat stukjes metaal. Kan ze niet gewoon blij voor ons zijn?’ Hij sloeg een arm om Lera heen, die meteen instemmend knikte.

‘Natuurlijk, Rom,’ voegde ze zachtjes toe. ‘We zijn je zó dankbaar. Inga is gewoon… moe, denk ik. Ze koelt wel af.’

De woorden van Denis en Lera waren balsem voor Romans ziel. Hij kreeg niet alleen steun — hij kreeg kwijtschelding. Zijn daad veranderde definitief van diefstal in een heldenstuk. En Inga veranderde van een bedrogen vrouw in een egoïstische, kille feeks die geen greintje medeleven kende.

‘En wat moet ik dan doen?’ vroeg hij, terwijl hij al wist dat hij niets ging doen.

‘Niets!’ zei Denis zelfverzekerd. ‘Blijf hier slapen als je wilt. En morgen ga je gewoon naar huis alsof er niets is gebeurd. Dan praat je “als man” met haar. Leg je uit dat er belangrijkere dingen zijn dan geld. Familie bijvoorbeeld. Ze zal het wel begrijpen. Waar moet ze anders heen?’

De vierentwintig uur waren om. Roman stond voor zijn eigen deur en voelde zich een vreemde. De nacht op de bank bij zijn broer en de dag vol bemoedigende, maar lege woorden hadden de gekwetstheid van gisteren veranderd in een granieten zekerheid. Hij was niet van plan om excuses aan te bieden. Hij ging naar huis om ‘rechtvaardigheid’ te herstellen en zijn verdwaalde vrouw de basiswetten van het universum uit te leggen. Hij stak de sleutel in het slot — tot zijn verbazing zat er niets aan de binnenkant op. De deur gaf mee. Dat zag hij als een goed teken. Ze is afgekoeld. Ze staat open voor een constructief gesprek.

Hij stapte het appartement binnen. Stilte. Dezelfde als gisteren, maar nu klonk die voor hem niet dreigend, eerder afwachtend. Inga zat op dezelfde stoel in de keuken. En op dezelfde plek, midden op de tafel, stond de lege schoenendoos.

In de afgelopen vierentwintig uur was die geen millimeter verplaatst. Inga keek hem niet aan. Ze las een boek, en haar gezicht was volkomen kalm — alsof hij geen man was die na een ruzie terugkwam, maar gewoon een stukje interieur dat plotseling begon te bewegen.

Hij liep de keuken in en zette met opzet luidruchtig een tas op de grond met een paar schone kleren die Denis hem had meegegeven. Hij wachtte op een reactie. Die kwam niet. Ze sloeg zelfs geen bladzijde om. Dit spelletje van negeren begon hem te irriteren…

— Ik ben terug, — zei hij, terwijl hij zijn stem stevig en gewichtig probeerde te laten klinken.

Ze haalde langzaam haar blik van het boek, legde er een bladwijzer in en deed het dicht.

— Het geld is er niet, — dat was geen vraag. Dat was een constatering.

— Het geld is er niet, — bevestigde hij, terwijl hij zijn schouders rechtte. — En ik ben niet gekomen om het terug te brengen. Ik ben gekomen om met je te praten over belangrijkere dingen. Over familie. Over prioriteiten.